Alvoorder. Jaargang 1
(1900-1901)– [tijdschrift] Alvoorder– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
IMijn doel? Het kan in mijne droomen staan,
Wier wildheid geene wisheid moge tanen.
Mijn doel, het ligt alleen in wijden waan,
Den weg daarheen en weet geen mensch te banen.-
Gelijk de reis, - er komt geen einden aan,-
Door wegellooze weiland-oceanen;
De reizer blijft in wentelronden gaan
En zijne richting recht en richtig wanen.
Hij zwijmt ten leste neer en zonder krachten
Te midden die oneindigheid,- alleen
De vlakte, die alvòòr, terzij en bachten
Smelt met de lucht ter verre kim ineen.
Zoo is mijn doel - een nooit voldaan betrachten,-
Hoe meer ik ga, hoe verder moet ik heen!
| |
[pagina 17]
| |
Koerline. De mane weeft der wolken gulden zoomen
En 't windje zoeft met stillen ademtocht,
Koerline laat de tranen lijze stroomen,
Die leken over 't bleeke kunstgewrocht.
En uit het blond verleden rijzen droomen
Met alles waarop Brugge roemen mocht:
De Koerels, zij van reuzen voortgekomen,
De zee die sedert verder stranding zocht.
O, Brugge, parelsnoer van prachtgebouwen,
Met volkspaleizen, uwer gilden trots,
Hoe plechtig 's nachts in uw ziel te schouwen!
Als dwergen rusten in uw prachtruïne
En helden wakker staan met bijl en knods,
Bij zee-gezang en tranen van Koerline!
Willem Gijssels.
Brussel.
|
|