Kinderzangen.
Voorzang.
'k Wil zingen simpele dingen mijner jeugd!
De vreugd van een morgen die, haast nog verborgen
in 't droomende loof, reeds zijn goud-lach bewoog.
'k Wil zingen simpele dingen mijner jeugd!
De vrêe van een avond de nachtkruinen lavend in 't goudend getril, dat stil, zonder wil, vervloeit aan de kim, met het weemoedig geglim van de pracht van een dag, bekampt en verwonnen door traag-opwiegenden nacht.
'k Wil zingen simpele dingen mijner jeugd!
Simpele dingen zingen water, veld en wouden en hun zachte klanken houden heel het kloppen van mijn hart! 't Is mijn hart dat in de verte klaagt en weeklaagt over 't veld. O, mijn hart! uw klop versnelt met het klokgetamp daar in de verte, over 't bang-bedauwde veld.
'k Wil zingen simpele dingen mijner jeugd!
't Is die gang, die klop van 't harte, dien 'k in alles wedervind die met zangen mij omwindt. 'k Hoor hem in den klokken-morgen, licht en tenger, schuchter haast, t'k hoor hem als hij moegezongen, zwaar en ver in nacht verraast.
O 'k wil zingen simpele dingen mijner jeugd!