Alvoorder. Jaargang 1
(1900-1901)– [tijdschrift] Alvoorder– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
IIk heb zo lief de lachende zomer,
de rode rozen,
de blauwe lucht,
de gouden zonne die blozen
doet de zomerrozen
vol weeldegenucht.
Mijn kinderziel stoeit
langs vreugdepaden,
mijn zaligheid groeit
in 't zonnewaden.
De zonnezoenen strelen mijn gezicht,
Ik drink het licht,
't hoogheilig licht,
het teerstille licht.
| |
IIDe nacht,
de blauwe nacht,
heeft me genomen in d'armen,
heeft me zacht
op het voorhoofd gekust,
heeft mijn moêheid gesust,
de nacht is gekomen om me te warmen.
O, zacht - vrouwelike nacht,
laat rusten uw handen,
uw zeegnende handen,
op mijn arm verdriet
tot het zachtjes ontvliedt
in een lied.
Antwerpen.
Arie Delen.
|
|