Alvoorder. Jaargang 1(1900-1901)– [tijdschrift] Alvoorder– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] Korte zangen. I Aan een goede vrouw. Wijl, bij moe-tanend schemerlichten, angst daalt in onze aanwezigheid, zijt gij 't, die voor onze aangezichten de rust der avond-lampe breidt... Wij zitten, en ons leden wegen, zwaar van stil-naadre dage-dood; gij spreekt zacht woorden, die verplegen, en breekt het vredige avond-brood. En wij, die uwe gaven eten, wij rusten in uw blijden haard. en zien, ons leed bijna vergeten, uw hand die stil de kruimels gaart; en slapen in uw teere zorgen, en - raden niet hoe, troost gewijd, gij, voor uzelf misschien verborgen, van lijden, èene liefde zijt. II Avond Er gaat een goede bedelaar langs den weg... God, ik en weet niet hoe ik zou kon lijden. als ge wel wist dat ik dezén avond leven mocht, - Zacht-ademend gaat uw adem om de weiden, en 'k voel me vredig, wijl ik deze woorden zeg, in 't eindloos-zoete van den goeden avondlocht. Gent. Karel van de Woestyne Vorige Volgende