of na het einde daarvan, alvorens de plantages of gronden, tot den arbeid op dewelken zij zich verhuurd hadden, te hebben verlaten, - schuldig maken aan dieverijen tot eene geringe waarde, aan vechterijen, onderling of met anderen, aan verzet met woorden of gebaren of aan andere onbetamelijke gedragingen jegens huurders, dier vertegenwoordigers of gezagvoerders, aan woordelijke beleedigingen of geringe feitelijkheden jegens anderen, aan dronkenschap, aan luiheid, aan opzettelijk verzuim van werk, aan onwil om bij ziekten, op bevel van den gezagvoerder, in het plantagehospitaal of ziekenhuis zich te begeven, of zich te onderwerpen aan gezond- en zindelijkheids-maatregelen, door den gezagvoerder bevolen, aan verwijdering van de plantage of grond tot den arbeid, op dewelken zij verhuurd zijn, zonder pas van den gezagvoerder, en in het algemeen aan pligtverzuim of storing der goede orde, zonder verzwarende omstandigheden, kunnen door den gezagvoerder disciplinair worden gestraft:
a. | met geldboete tot een bedrag van ten hoogste f 3; |
b. | met opsluiting in of zonder boeijen, ten hoogste voor vier etmalen. |
Art. 8. Ingeval een huurder van immigranten, diens vertegenwoordiger of gezagvoerder van meening is, dat de overtredingen of vergrijpen der immigranten, in het voorgaande artikel vermeld of bedoeld, of herhaling daarvan, met zwaarder straffen dan in het voorgaande artikel uitgedrukt, behooren achtervolgd te worden, zullen de beschuldigden, op aanvraag des huurders, diens vertegenwoordiger of gezagvoerder, door het Openbaar Ministerie of door zoodanigen anderen ambtenaar, als door den Gouverneur door middel van het Gouvernements-Advertentieblad mogt worden aangewezen, worden gebragt voor den regter, door wien, na het Openbaar Ministerie te hebben gehoord, de bedoelde overtredingen en vergrijpen, indien daarop bij de Wet geene zwaardere straf is gesteld, disciplinair kunnen worden gestraft met gevangenis in of zonder boeijen of met dwangarbeid, ter plaatse door het Bestuur aan te wijzen, ten hoogste gedurende twee achtereenvolgende maanden.
Art. 9. Door de bepalingen van art. 7 en 8 wordt niet verkort het regt van het Openbaar Ministerie tot het instellen van al zoodanige actiën, als het, ook zonder aanvraag der huurders, dier vertegenwoordigers of gezagvoerders noodig mogt oordeelen.
Art. 10. Over de burgerlijke actiën, in art. 5 en de overtredingen of vergrijpen in art. 8 bedoeld, oordeelen, met uitsluiting van hooger beroep:
voor zooveel betreft het oude gedeelte der Kolonie, het Collegie van Kleine Zaken;
en voor zooveel beheft de districten Nickerie en Coronie, de Regtbanken van Raden Hoofdingelanden aldaar.
Art. 11. De geldboeten door gezagvoerders, ingevolge art. 7 op te leggen, kunnen door hen worden kwijtgescholden. Indien dit niet geschiedt, worden deze boeten in de maand na die, waarin zij zijn opgelegd, of wel na de korting daarvan, van het loon door den bekeurde te goed gemaakt, ter beschikking van het Gouvernement gestort, in het oude gedeelte der Kolonie bij den Procureur-generaal, en in de districten Nickerie en Coronie bij de Landdrosten aldaar.