O. Over het opleggen aan slaven van de straf van opsluiting met of zonder boeijen en dwangarbeid aan publieke werken, in plaats van ligchamelijke kastijding.
(Zie Public. van 19 Dec. 1857, G. bl. no. 19).
Art. 1. In de gevallen, waarin volgens de bestaande Reglementen (Publicatien dd. 6/17 Mei 1851 en 30 Augustus/17 September 1856, G. bl. nos. 4 en 10), de Procureur-generaal, de Landdrosten van Nickerie en Coronie, Eigenaren en Administrateuren, bevoegd zijn aan slaven zekere straffen op te leggen, kan door hen, - en wel Eigenaren en Administrateuren, ter vervanging van die straffen - worden opgelegd de straf van opsluiting met of zonder boeijen en dwangarbeid aan openbare werken volgens beschikking van de Politie, namelijk:
door eigenaren van stadsslaven of hunne vertegenwoordigers, gedurende den tijd bij art. 14 van het Reglement op de behandeling van de slaven te Paramaribo (G. bl. 1856, no. 10) bepaald:
door eigenaren of administrateuren van plantages, wanneer het plantageslaven betreft, gedurende den tijd van drie maanden;
door den Procureur-generaal en de Landdrosten van Nickerie en Coronie, gedurende den tijd van zes maanden.
Art. 2. Bij het toepassen van de in het vorig artikel vermelde straf, worden de meesters ontheven van de kosten van arrest, custodie, voeding en ontslag, en worden deze kosten door de koloniale kas gedragen.
Art. 3. De regeling van den arbeid, als ook de handhaving van de tucht onder hen, aan wie de onderwerpelijke straf opgelegd is, wordt opgedragen in de stad Paramaribo, aan den provisionelen Commissaris van politie, en in de districten Nickerie en Coronie, aan de Landdrosten aldaar.
Art. 4. De strafarbeiders verrigten hun werk onder streng toezigt van opzigters of politie-beambten, met bepaald verbod, om gedurende het werk of zelfs in de schaftijden met iemand, behalve de opzigters, in gesprek te treden of van iemand iets hoegenaamd aan te nemen.
Art. 5. Alle overtreding van bovengemelde verbodsbepaling, alle onwil om te werken of verzet tegen gegeven bevelen, even als alle wangedrag onder de strafarbeiders, wordt zonder verwijl door de in art. 3 genoemde ambtenaren gestraft.
Art. 6. De bevoegdheid van den provisionelen Commissaris van politie tot het tuchtigen van de strafarbeiders, strekt zich zoo ver uit, als die van de Landdrosten van Nickerie en Coronie.
Zij zijn bovendien bevoegd, den strafarbeiders, ter zaken in het vorige artikel vermeld, tot verzwaring van straf, als schandteeken te doen dragen een op de borst en rug hangenden linnen lap, aan beide zijden gemerkt met de letters D.A. (dwangarbeid).
Art. 7. De straf van onthouding of beperking van versnapering of toespijs is niet van toepassing op hen die dwangarbeid verrigten.
Bij de Gouvernements resolutie van 19 Mei 1859, no. 624/1 is bepaald, dat voor de verpleging in het militair hospitaal van strafwerkers, den eigenaars 40 cents daags zal worden in rekening