ven’ Wel!antwoordde pieter, gij zult hem niet bedroeven, want hij kan daarvan nooit iets te weten komen. ‘Bedrieg u niet, hernam jan; Vader kan al de persikken hebben geteld; doch al ware dat zo niet, dan zijn wij nog ongehoorzaam en trouwloos te gelijk en ik wil geen van beide wezen. God verbied het ons, en de mensch verfoeit het.’ pieter, vervoert door zijne lusten, greep een persik, maar scheurde zich een' vinger op aan een spijker der schutting. Te huis gekomen, vroeg de vader hoe die wond aan den vinger kwam? pieter, benaauwd, gelijk alle ongehoorzame kinderen, begon op eene onwaarheid te denken, (de leugen is altijd aan de misdrijven gehecht;) en zeide dat hij gevallen was. De vader zag aan de wond dat het de scheur van een spijker was, en niet de wond van een' val, en ondervroeg den braven jan, die de waarheid