Alfa-Nieuws. Jaargang 11
(2008)– [tijdschrift] Alfa-nieuws– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Uit het veld
Picto ANT2: Hulp bij het leren spreken in correcte eenvoudige zinnen
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Waarom Picto ANT2?Veel bestaande spreekmethodes in het alfabetiseringsonderwijs richten zich met name op de communicatie en het aanleren van routines. Picto ANT2 is ontworpen voor het leren spreken in correcte en eenvoudige zinnen. Deze methode is gebaseerd op de methode PictoGa naar eind1 die voor kinderen is ontworpen en ook goed werd ontvangen in ANT2-klassen. Daarom besloot (A)NT2-docente en grafisch ontwerpster MaartjeJaquet om het materiaal zodanig aan te passen dat het beter zou aansluiten bij de leefwereld van volwassen taalleerders. Zo ontstond Picto ANT2.
Omdat de meeste ANT2-cursisten niet of nauwelijks schoolervaring hebben, ontbreekt het ze aan schoolse, studie- en sleutelvaardigheden. Ze hebben daarom vaak moeite met abstract denken, weinig of geen begrip van taalbeschouwing en weinig tot geen kennis van het schriftgebruik. Vaak is er geen kennis van het feit dat geschreven taal een neerslag is van gesproken taal, van de relatie tussen beeld en informatie en van de herkenning van tekstsoorten. Picto ANT2 houdt rekening met deze leerderskenmerken. Aan de hand van illustraties (picto's) worden zinsstructuren mondeling ingeslepen. Hierbij staat één picto voor één woord en vormen meerdere picto's achter elkaar een zin. Een pictogram is een symbool (of afbeelding) dat de plaats inneemt van tekst. Het gebruik ervan wordt daarom ook wel beeldtaal genoemd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Doelen en didactische uitgangspuntenMet Picto ANT2 leren cursisten spreken in correcte eenvoudige zinnen. Picto ANT2 is vooral bedoeld om ondersteunend in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Pictoboekje 4
Pictoboekje 5
te zetten bij het spreekgedeelte van de lessen ANT2 en komt tegemoet aan een aantal doelen die genoemd worden in het Raamwerk NT2Ga naar eind2 bij het onderdeel gesprekken voeren op niveau A1. Ook zijn de onderwerpen uit de methode gerelateerd aan de thema's die voorkomen in de cruciale praktijksituaties uit het InburgeringsexamenGa naar eind3. Verder kan het werken met Picto ANT2 volgens de auteurs voorbereiden op onderdelen uit de Toets Gesproken Nederlands van het InburgeringsexamenGa naar eind4. De methode is zo ontworpen dat de cursist verder werkt aan onder andere woordenschat, begrijpend luisteren, zinsstructuur en zinsbouw en intonatie, melodie en ritmiek. Met Picto ANT2 wordt de cursist uitgedaagd in beelden te denken, en niet in woorden die uit letters bestaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||
MateriaalHet materiaal bestaat uit een uitgebreide docentenhandleiding, twaalf Pictoboekjes en een aantal kopieerbladen. Elk boekje bestaat uit negen bladzijden. Acht bladzijden met picto's en een negende bladzijde met de uitgeschreven tekst. Impliciet wordt gewerkt aan grammaticale onderwerpen als persoonlijke voornaamwoorden, werkwoorden, lidwoorden, zelfstandig naamwoorden, bezittelijk voornaamwoorden, voorzetsels en inversie. De gehanteerde thema's zijn vervat in miniverhaaltjes en zijn onder andere boodschappen, huishoudelijk werk, school, reizen, de dokter en het weer. De hoofdpersonen in de boekjes zijn vader Jan, moeder Noor, zoon Kees en dochter Saar. De eerste vier boekjes hebben een gele kleur. De kleur geel wordt donkerder naarmate het boekje oploopt in moeilijkheidsgraad. De boekjes vijf tot en met acht hebben een oranje kleur en de laatste vier boekjes zijn roze tot rood gekleurd volgens hetzelfde principe. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De boekjesHet is niet de bedoeling dat de cursist de uitgeschreven zinnen op bladzijde negen lezen of onder de afbeeldingen schrijven, want Picto ANT2 is geen lees- en schrijfmethode maar een spreekmethode. De tekst staat in dit artikel wel onder de picto's omdat het voorbeelden betreft. In Pictoboekje 1 komen het onderwerp (eerste persoon enkelvoud) en de persoonsvorm aan de orde. In boekje 2 worden het onderwerp (tweede en derde persoon enkelvoud) en het lidwoord (de en het) geïntroduceerd. Het pictogram voor het woord ‘loopt’ is hetzelfde als voor het woord ‘loop’. Dit principe geldt voor alle werkwoorden. De pictogrammen voor ‘hij’ en ‘ze’ hangen af van de context. Bij ‘ze’ bijvoorbeeld kan verwezen worden naar Noor of naar Saar, en daarvoor worden respectievelijk de picto's voor Noor en Saar gebruikt. De lidwoorden ‘de’ en ‘het’ worden weergegeven in de vorm van een blokje. In boekje 3 worden het onderwerp (eerste, tweede en derde persoon meervoud) en het voegwoord (en) behandeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Pictoboekje 10
In boekje 4 (zie illustratie p. 18) maken de cursisten kennis met inversie. De vraagzin, de bevestigende zin en de ontkennende zin worden geïntroduceerd. Bijvoorbeeld:
Het vraagteken is grijs en niet zwart. Zo weet de cursist dat het niet de bedoeling is om het vraagteken uit te spreken. In boekje 5 (zie de foto) komen het lidwoord en het lijdend voorwerp aan de orde. Het lidwoord wordt weergegeven door een blokje.
Het bezittelijk voornaamwoord (zijn en haar) wordt geïntroduceerd in boekje 6 en in boekje 7 wordt aandacht besteed aan de toekomende tijd (gaan). De vraagzin, ontkennende zin (‘geen’ wordt toegevoegd) en bevestigende zin komen opnieuw aan de orde in boekje 8. In boekje 9 worden de voorzetsels (in, naar, naast, aan, op, met, over) geïntroduceerd. Boekje 10 (zie de foto) biedt onder andere een aantal voorzetsels aan (uit, onder, achter, tussen), waarbij een voorzetsel wordt weergegeven door een blokje met een gebogen pijl erboven. Ook wordt het bezittelijk voornaamwoord ‘mijn’ voor het eerst aangeboden. Het wordt, net als ‘zijn’ en ‘haar’ en de lidwoorden, weergegeven in de vorm van een blokje. | |||||||||||||||||||||||||||||||
WerkvormenIn de handleiding worden veel suggesties gedaan voor hoe docenten met het materiaal aan het werk kunnen gaan. De lesstof wordt zoveel mogelijk herhaald en de stof wordt eerst receptief geoefend (luisteren, kijken, aanwijzen, begrijpen) en daarna productief (nazeggen, benoemen, zinnen in andere contexten gebruiken). Oefeningen worden waar mogelijk eerst in de groep en dan individueel gedaan en er worden geen expliciete regels voor grammatica gegeven. Zowel cursisten die visueel als auditief zijn ingesteld worden aangesproken. Als u voorafgaand aan het introduceren van een Pictoboekje TPRGa naar eind5 (Total Physical Response) toepast, dan kan dat de cursist helpen als hij de te behandelen zinnen al een paar keer gehoord heeft. In boekje 3 komen bijvoorbeeld de woorden ‘zit’, ‘sta’, ‘loop’, ‘ren’ en ‘fiets’ aan bod. U kunt dan bijvoorbeeld de volgende TPR-opdracht geven:
- Docent: ‘Sta op.’ ‘Loop naar de deur.’ ‘Doe de deur open.’ ‘Loop naar de stoel.’ ‘Ga zitten. Dank je wel.’ -De cursisten voeren de opdrachten uit.
De voorgestelde basiswerkwijze is bij alle boekjes dezelfde en bestaat uit vier stappen: | |||||||||||||||||||||||||||||||
Stap 1 luister en kijk (receptief)
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Stap 2: wijs aan (receptief)
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Stap 3: zeg na (van receptie naar productie)
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Stap 4: benoemen (productief)Bij deze stap benoemen de cursisten de zin zonder het voorbeeld van de docent. De cursisten zeggen om de beurt één of meerdere zinnen. De docent (en in de praktijk ook de andere cursisten) let op woordvolgorde, intonatie en uitspraak. Een grote groep kan ook verdeeld worden in kleinere groepjes waarbij de zinnen samen geoefend worden. Afhankelijk van de grootte van de groep, het niveau van de cursisten en het effect van werkvormen op de cursisten (wat valt in de smaak, wat vinden ze leuk?) kan de docent verschillende werkvormen inzetten. De volgende werkvormen worden genoemd en zijn verder uitgewerkt in de handleiding. Laat de cursisten de behandelde stof in een groepje herhalen waarbij één cursist voorleest en de andere cursisten zo nodig corrigeren. Ook kunnen de cursisten in tweetallen werken | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
waarbij de ene cursist een vraag stelt (‘Regent het?’) en de andere cursist antwoord geeft (‘Nee, het regent niet.’). De docent of een cursist kan ook inhoudelijke vragen stellen over de stof waarbij de cursisten om de beurt antwoord geven (‘Wie pakt melk en brood?’ ‘Kees pakt melk en brood.’). Of de docent stelt een vraag waarbij de cursist antwoordt en de aangeboden grammatica en zinsstructuur toepast. Hierbij stelt de docent bijvoorbeeld de vraag ‘Wat hoor je?’. De cursisten krijgen even bedenktijd en antwoorden daarna bijvoorbeeld met ‘Ik hoor een auto.’ / ‘Ik hoor een vliegtuig.’ / ‘Ik hoor een vogel.’
Het geven van TPR-opdrachten is een andere mogelijke werkvorm waarbij de cursisten opdrachten uitvoeren en verwoorden wat ze doen. Andere cursisten kijken en verwoorden wat er gedaan wordt.
Het is mogelijk dat de docent samen met de cursisten zinnen uitbeeldt. De cursist verwoordt wat er gedaan wordt en past aangeboden grammatica en zinsstructuur toe. Het uitbeelden gebeurt eventueel met in de klas aanwezige voorwerpen.
Met behulp van de kopieerbladen kan geoefend worden met het gebruiken van bijvoorbeeld werkwoorden of persoonlijke voornaamwoorden. De docent knipt de picto's los en vormt stapeltjes. De cursisten pakken een picto en maken hiermee een goede zin. De andere cursisten controleren. De picto's kunnen ook op een dobbelsteen geplakt worden. De cursist die geworpen heeft, maakt een zin met het picto dat geworpen is. Ten slotte worden handvatten gegeven om het werken met Picto ANT2 te koppelen aan het werken met ColourCardsGa naar eind6. Het materiaal is vooraf getest in verschillende ANT-groepenGa naar eind7. De redactie van ALFA-nieuws is benieuwd naar de ervaringen van docenten met Picto ANT2. Laat u het ons weten (inekevandecraats@casema.nl)? | |||||||||||||||||||||||||||||||
InformatieM. Borgesius, J. Brinks, M. Jaquet & J. Nijdam (2007). |
|