Gelezen
Het ongeletterde brein
Jeanne Kurvers/Universiteit van Tilburg
Onderzoek naar de wijze waarop volwassen analfabeten een taal leren of leren lezen en schrijven, is opvallend schaars. Dat heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat er in het westen lange tijd weinig volwassenen waren die helemaal nooit naar school waren geweest. Er is veel meer onderzoek gedaan onder hogeropgeleiden. Toch kunnen juist analfabeten belangrijke inzichten upleveren over het leren van een tweede taal of het leren lezen en schrijven.
Op één terrein is er wel geregeld onderzoek gedaan, namelijk het klankbewustzijn. Zijn analfabeten zich bewust van het feit dat er in een woord verschillende klanken zitten en kunnen ze eventueel vertellen hoeveel klanken er zitten in bijvoorbeeld het woord kat? Voor ons is het tamelijk vanzelfsprekend dat we weten welke klanken we horen in gesproken woorden. Toch blijken we dat vooral te kunnen omdat we ooit in een alfabetisch schrift lezen en schrijven hebben geleerd. Volwassenen die helemaal niet kunnen lezen, of volwassenen die bijvoorbeeld alleen in het Chinese karakterschrift kunnen lezen, kunnen klanken in gesproken woorden niet of nauwelijks herkennen. Dat bleek uit verschillende onderzoeken die in de jaren tachtig en negentig zijn gedaan, onder meer door Bertelson e.a., Alegria e.a., Read en Gombert (zie Kurvers, 2002, voor een overzicht van deze onderzoeken).
De laatste jaren wordt er interessant onderzoek gedaan naar de vraag of analfabeten op dezelfde manier gesproken taal (en dan opnieuw vooral het niveau van de klanken) verwerken als lezers. Een voorbeeld daarvan is het onderzoek dat gedaan wordt door een groep onderzoekers uit Zweden en Portugal.
Castro-Caldas e.a. (1998) gaven twee groepen volwassenen, een groep die naar school was geweest en een groep analfabeten, een paar taken op. Ze kregen woorden te horen en moesten die onmiddellijk nazeggen. Bij een deel ging het om bestaande woorden, zoals tango, bij een ander deel om pseudo-woorden, bijvoorbeeld fango. Ze gingen na hoe goed de volwassenen dat konden en welke typen fouten ze maakten, maar ook gingen ze met speciale apparatuur na welke stukjes van de hersenen actief waren bij het uitvoeren van de taken. Wat bleek? Er was geen verschil tussen de lezers en de analfabeten als het ging om het kunnen nazeggen van echte woorden. Dat konden ze ongeveer even goed (98% correct bij de lezers en 92% correct bij de analfabeten). Beide groepen konden dus evengoed woorden als tango herhalen. Bij pseudo-woorden was er echter een groot verschil tussen de twee groepen. De analfabeten konden dat lang zo goed niet (maar 33% correct vergeleken met 84% correct bij de lezers).
Bovendien was er bij het nazeggen van pseudo-woorden bij de analfabeten een heel ander gebied van de hersenen actief dan bij de lezers.
Het is altijd lastig om in zo'n type onderzoek twee groepen te vinden die veel op elkaar lijken, zodat de verschillen die gevonden worden echt te maken hebben met het al of niet kunnen lezen. In een ander onderzoek (Peterson e.a., 2000; 2001) boden ze de twee groepen steeds paren woorden (bijvoorbeeld boten-poten) aan met de vraag of de woorden hetzelfde waren of niet. Ze maakten opnieuw onderscheid tussen pseudo-woorden en echte woorden. De uitkomst was hetzelfde: de analfabeten konden net zo goed als de lezers van twee echte woorden bepalen of die hetzelfde waren of niet, maar bij de pseudo-woorden deden ze het veel slechter. De condusie van de onderzoekers was dan ook: het netwerk in de hersenen waar auditief-verbale informatie verwerkt wordt (waar gesproken taal verwerkt wordt dus), verandert kennelijk als iemand heeft leren lezen en schrijven in een alfabetisch schrift.