De krant in de klas
List en bedrog
Over Hodja en andere schelmenverhalen
Jeanne Kurvers
In het vorige nummer van Alfa-nieuws stond, voor beginnende lezers in het Nederlands als tweede taal, een Berber sprookje: De man met de zeven dochters. Gerda Wolke, docente aan de Taalschool Breda, werkte met die tekst in een groep vrouwen van gemengde herkomst die een maand eerder begonnen waren met Breekijzer.
Gerda behandelde van tevoren enkele woorden uit de tekst als heks, hout, bedelen en heuvel en constateerde dat het verhaal in de verleden tijd geschreven was met relatief veel sterke werkwoorden, dus afwijkende verledentijdsvormen. Ook die behandelde ze eerst in een context met naast elkaar tegenwoordige en verleden tijd. ‘Dit vond men zeer interessant,’ schrijft Gerda, ‘er werd druk genoteerd.’
De titel van het verhaal leverde niet meteen herkenning op. Men ging stillezen. ‘Het werd muisstil. Na 10 minuten hadden de meeste vrouwen de tekst gelezen. Eén cursiste herkende het verhaal, haar oma had het vaak verteld. Haar vader had ook zeven dochters.’ Na afloop werd er nagepraat over het verhaal. Er werd gezocht naar het woord ‘sprookje’ en een van de vrouwen vertelde dat ze in de bibliotheek altijd naar sprookjes zocht. Zij nam dan het Arabische boekje met geluidsbandje mee en haar dochtertje het Nederlandse exemplaar.
De Somalische vrouwen kenden een soortgelijk verhaal, maar in hun versie werd de oude vader in het bos achter gelaten. Zij kennen een heks als een oude vrouw met lange oren, ‘Langoor’, en even werd er gesproken over de outlook van de heks in Nederlandse sprookjes: lelijke oude vrouw met een kromme lange neus. Een variant van het verhaal ‘Klein Duimpje’ bleek bijna iedereen te kennen, maar in plaats van broodkruimels wordt er soms houtskool gestrooid. Bijna allemaal kenden ze ook de sprookjes van Aladin en de wonderlamp en de sprookjes van Duizend-en-een nacht. De Somalische vrouwen in de groep van Gerda konden deze verhalen declameren.
Gerda las ter afsluiting het verhaal nog een keer voor. ‘Men hing aan mijn lippen en slaakte een zucht van verrukking aan het einde van het verhaal: ‘Gerda, dank je wel, wat mooi.’ Zeker voor herhaling vatbaar, zo'n volks-verhaal in de klas, is de mening van docente Gerda. Bij deze dan.
Het volgende verhaal is een van de vele Hoca (spreek uit: hodzja) verhalen uit Turkije. Hoca is een zeer bekend personage in Turkse volksverhalen, en zijn schelmenstreken zijn nauw verwant aan die van andere beroemde personages uit de volkscultuur: Anansi uit de West-Afrikaanse en Surinaamse cultuur, of Reintje de Vos en Tijl Uilenspiegel uit de Nederlandse en Vlaamse traditie. Steeds gaat het om list en bedrog, humor en de anderen te slim af zijn.
Een paar Turkse collega's vertelden dat het verhaal van de gestorven ketel tot een van de allerbekendste hoca-verhalen behoort. Hoca is in het verhaal als hodja gespeld, overeenkomstig de meeste gebruikte spelwijze in Nederlandse bewerkingen. Voor deze bewerking is gebruik gemaakt van de versie in Kobas, Nasreddin Hodja (1987). Het verhaal is opnieuw leestechnisch zo eenvoudig mogelijk gehouden, met behoud van alle plot-elementen en zoveel mogelijk het typische verhaalgebruik. Tweelettergrepige woorden moeten cursisten kunnen lezen, en hier en daar staan ook woorden met een paar medeklinkers achter elkaar. Uiteraard komt de 3e-persoonsvorm veel voor (kookt, pakt, loopt). List zal ongetwijfeld voor de meesten een onbekend woord zijn, en waarschijnlijk zijn ook woorden als wonder, geluid, droevig, geschenk of gieten niet bekend. Misschien is het leuk te werken met verschillende lezers: een verteller, hodja en de buurman.
De illustratie komt uit: Ufuk Kobas, Nasreddin Hodja, Achterstevoren toch de goede kant op. Den Bosch, Aldus, 1987.
Reacties horen we opnieuw graag.