De taal
Het Albanees is een zeer bijzondere taal. Het is namelijk de enige overgebleven taal van een groep oude Indo-europese talen (het Illyrisch). Albanees staat op zich zichzelf staat en behoort dus niet tot de Romaanse of Slavische talen. Het Albanees heeft dan ook veel woorden die in geen enkele andere Indo-Europese worden gevonden, maar heeft daarnaast veel woorden overgenomen uit het Grieks, het Latijn en sinds de 16e eeuw ook uit het Italiaans, het Turks, het nieuw-Grieks en de Slavische talen.
Als je Albanees hoort spreken lijkt het het meest op Hongaars of Grieks. In grammaticaal opzicht heeft het Albanees meer van het nieuw-Grieks en van de Romaanse talen. De basiszinsvolgorde is net als in de Romaanse talen: onderwerp - werkwoord - lijdend voorwerp (SVO). Een ouder kenmerk van het Albanees is dat zelfstandige naamwoorden vier naamvallen, een meervoudskenmerk en grammaticaal geslacht hebben. Bijvoeglijke naamwoorden volgen op het zelfstandig naamwoord net zoals in het Frans. Een bijzonderheid van het Albanees is dat het lidwoord aan het zelfstandig naamwoord vast zit (en daarmee lijkt op het Roemeens - een Balkantaal die tot de Romaanse talen wordt gerekend). Er bestaat dus een verbuiging (een serie naamvallen) voor bepaalde zelfstandige naamwoorden en een aparte verbuiging voor onbepaalde zelfstandige naamwoorden. Als we bijvoorbeeld het mannelijke zelfstandige naamwoord voor berg nemen, is dat:
1e naamval: mal - een berg, |
mal-i - de berg |
4e naamval: mal - een berg, |
mal-në - de berg |
In het meervoud bestaat dat verschil ook:
1/4e naamv. male - bergen |
male-t-de bergen. |
De t is dus hier het lidwoord in het meervoud dat achter het zelfstandig naamwoord wordt geplakt. Met vrouwelijke zelfstandige naamwoorden gaat het net zo:
1e nv. fushë - een veld |
fush-a - het veld |
4e nv. fushë - een veld |
fushë-në - het veld. |
Bij werkwoorden zitten de wisselingen niet zozeer in de uitgangen, maar veel meer in de vorming van de stam (denk aan onze sterke werkwoorden). In zinnen waarin het onderwerp van de zin al bekend is, kan het persoonlijk voornaamwoord in de 3e persoon achterwege blijven. In het Nederlands moet je die 3e persoon altijd noemen: Hij geeft haar een kadootje. In het Albanees mag je dan zeggen: Geeft haar een kadootje. Dat verschijnsel komt in heel veel talen van de wereld voor, o.a. in het Turks en Arabisch. Het leidt er vaak toe dat sprekers van die talen ook in het Nederlands de neiging hebben het onderwerp in zo'n situatie niet te noemen. Het verbogen werkwoord moet dan duidelijk maken wat voor persoon het werkwoord uitdrukt (1e, 2e, 3e pers. enkelvoud of meervoud).