De eerste regel telt één woord, de tweede twee, de derde drie, de vierde vier en de vijfde weer één. Samen moet het een gedachte of gevoel uitdrukken. Waar woorden moeten komen, trekt Saiku's leraar streepjes op het bord. Elf streepjes, genummerd van 1 tot 11, verdeeld over vijf regels. En volgens het ‘roept-u-maar’-procédé schudt hij wat voorbeelden uit zijn mouw. Alleen de genummerde streepjes blijven staan. Daar moeten ze het mee doen.
Saiku kijkt rond. Hoe begint hij aan zoiets? Even bij zijn buurman spieken. Die heeft al één woordje, de eerste regel dus: ‘Nederland’. Dat had hij zelf ook kunnen bedenken. Hij besluit om hetzelfde op te schrijven. Da's zeker zo veilig. ‘Nederland’ dus. En dan ineens komen de woorden als vanzelf. Alsof het dagelijkse kost is, stromen ze bijna uit zijn pen:
Misschien had zijn leraar dan toch gelijk. Dat je met een vaste tekststructuur, maar verder zonder aandacht voor ritme, rijm en correcte spelling, best een gedachte of gevoel op papier kan zetten. Zelfs al heb je nog maar net wat leren lezen en schrijven en begrijp je nog maar een paar honderd Nederlandse woorden. Bovendien: overal om je heen zie je woorden. Want lezen doe je overal. En schrijven ook.
Neem nu ‘allochtone neveninstromers’ op dat boek in de kast. Of ‘politiek vluchteling’ op die poster aan de muur. Ziet er ingewikkeld uit. Geen flauw benul hoe je ze uitspreekt. Laat staan wat ze betekenen. Hoewel: politiek lijkt op politics. Des te meer een uitdaging om er mee te experimenteren. Overschrijven en integreren in een eigen tekst, samen met woordjes die je al wel kent. Staat heel geleerd. Benieuwd wat het geeft. En wat de leraar er van zegt: