Ad Interim. Jaargang 6(1949)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 177] [p. 177] [Ad Interim, 1949, nummer 7] Nagelaten kwatrijnen Jacob Israel de Haan (1881-1924) Het uur in wijn verdronken, Of 't uur in werk volbracht, Zij zijn gelijk gezonken In één eeuwigen nacht. * Eén lacht om het Leven, Eén weent om den Dood. Zij worden saam gedreven Tot één uitersten nood. * Laat mijn lied gerust herhalen: ‘Keeren is schooner dan dwalen’, In mijn hart weet ik wel zeer: ‘Dwalen is schooner dan keer’. * Het Leven is het Eeuwig Woord van God, En al schoone wisseling van zijn Woord. Spant op de Eeuwige Stilte, die geen hoort, Dan is het laatste Lot. * Zoo vlug als vogels vliegt de vreugd, Zoo snel als lente is weg de jeugd. Ik sidder: straks de wintertijd Dat geen vreugd meer den zin verblijdt. * Wie met den avondval op zijn paard rijdt Waar de Tabor in het Jizreëldal staat, Hij zegt angstig: ‘Reinig ons van het kwaad, Als de Tabor staat uw rechtvaardigheid’. * Het Meer is zoo blauw als de Lente. De hemel is als het water zoo teer. De Bedouïenen bouwen hunne tenten Langs de hellingen van de heuvels neer. [pagina 178] [p. 178] Hoe zorgeloos begint zijn dag zonder gebeden In zijn klein huis van Ammon in het dal. Hij geniet aller dagen vrede Tot aller avonden val. * Hij weet den geheelen dag zeker Wat hem des avonds wacht: Brood op een bord, melk in een beker. Ik ben onzeker van iedren dag en nacht. * Honger, niet naar brood. Dorst, die niemand stilt. Hart, dat ziek van nood Niet rusten kunt, niet rusten wilt. * Wees niet wijzer dan het water, Wees niet wijzer dan de wind, Geen macht, die in 't leven later Het verzuimde weder vindt. * De Maan zóó stralend als een Zon, Het Land wijd tot in het verschiet, Maar rusten (wat ik nimmer kon) Kan ik in deze rust ook niet. * Wat kan de wijn meer zijn dan wijn? En de roos meer dan een roos zoet van zin. Wat vraagt ge dan van mij, machtloos in pijn, Dat ik mijzelf bestrijd en mijzelf overwin. * Tijd en Eeuwigheid zijn menschelijke spinsels, Waarin de menschen zelf gevangen zijn. Hemel en aarde zijn maar menschelijke verzinsels, Die menschen slaan met onmenschelijke pijn. Vorige Volgende