Ad Interim. Jaargang 6(1949)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] [Ad Interim, 1949, nummer 3] Argwaan Pierre Kemp Daar heb ik weer iets gezegd en nu kan ik het niet meer vangen. Ik had het voor iemand weggelegd met nog menig verlangen. Het wuift als een vlinder over een wei en duikt in de witste bloemen. Als maar niemand merkt, dat het is van mij en ik mijn naam niet hoor noemen! Er zijn er die luisteren onverwacht naar mijn adem, als die het niet meer kan zwijgen. Zij staan in de hoeken van de dag en van de nacht om mij in hun grepen te krijgen. Staande slapen Ik wil wel blijven staan in zulk een licht, maar ik wil ook slapen gaan met héél mijn gezicht, met al mijn armen en benen, met al mijn vingers en tenen. Ik wil weer een tijd uit de levenspijn en verdoofd van de zon doorschenen zijn als de bloemen en staande slapen. [pagina 66] [p. 66] Nacht-reflexen Ik hoor mijn lippen in de nacht. Zij bidden niet, maar prevelen zacht al van de dorst. Ik tel mijn dorst van één tot tien, til het gordijn om de sterren te zien en druk het dan aan mijn borst. Ver branden nog lichten. Er wachten thuis mensen op anderen die buiten zijn. In een hoek van het helderste nachten bloeit vaag wat maneschijn met sluiertje rond de sikkelrand. Waarom denk ik opeens aan de Burgerlijke Stand? Laatste eer Wij kunnen elkander maar begraven, verder gaan wij met een dode niet mede. Straks als ik uit de Tijd ben gegaan en mijn botten al rusten in vrede, komen de vriendinnen en de vrienden met gezichten als serveersters en bedienden, komen de huichelaars en de huichelaressen met gepoederde gezichten en vergulde tressen nog eens rond mijn resten om wit en rood bloemen te leggen tegen de stank van mijn dood. Vorige Volgende