luistert naar de om hem heen sluipende Pilatus, en alleen door het wenden van het hoofd met de niet aflatende ogen deze mens als het ware biologeert en dwingt, ook hem, evenals kort tevoren Christus, tot het kruis te laten gaan.
Er zijn, hoe zou het eigenlijk anders kunnen in een eerste toneelstuk, verschillende tekortkomingen en zwakheden in dit toch zo knappe stuk. Het werkt verwarrend, dat de toon der beide ondergeschikte schrijvertjes, die in het eerste bedrijf een zekere schampere speelsheid accentueert, wanneer zij Cornelius Pollio bespotten, omdat deze niet durft te gaan zitten wegens een pijnlijke steenpuist, later van zulk een totaal verschillend gehalte wordt. Joathan is bekeerd door het sterven van Christus, hij is een ander mens geworden, maar zijn kameraad, een volksjongen, begint plotseling met de landvoogd op voet van gelijkheid te twisten over staatszaken, en Pilatus neemt deze knaap zozeer au sérieux, dat hij hem bekent, zich in zijn positie niet meer op zijn plaats te voelen, terug te verlangen naar Rome en niets meer te doen te willen hebben met al deze conflicten, die hem zijn rustig en tevreden verder leven onmogelijk maken.
Maar ondanks velerlei tekortkomingen mogen wij in ‘Voor altijd Pilatus’ een Nederlands toneelstuk begroeten, dat boven het gemiddelde uitstijgt van hetgeen de verschillende gezelschappen ons dit seizoen voorzetten. Wanneer men het met een stuk vergelijkt als ‘An Inspector Calls’ van niemand minder dan de gevierde toneelschrijver Priestley, dan verkies ik het werk van Heydendael, dat een onderwerp behandelt, waarvoor iedereen toegankelijk kan zijn, en geen gewrongen situaties ten tonele voert.
Paul Huf, onze knappe acteur - hoe heeft hij b.v. met zijn Malvolio in Driekoningenavond de toeschouwers verrast en ontroerd - bezit helaas van nature te weinig de toon van simpele oprechtheid, om deze Pilatus in zijn tweestrijd te redden van rhetoriek. Voortreffelijk van eenvoud en zuiverheid bleek Wim Vesseur (van wie ook het suggestieve décor was) in het zwijgend staan en de landvoogd met de ogen dwingen, maar het meest trof ons Fiolet in de rol van Cornelius Pollio, de geplaagde, zwakke, hulpeloze pessimist, die niet tegen de overmacht der gebeurtenissen is opgewassen. Hij vond de toon van menselijkheid, die bij sommige andere vertolkers te zeer ontbrak, al maakte Sternheim een geestige figuur van de Joodse kwakzalver Ephraim.
Het moge hier weer eens gesignaleerd worden, hoe weinig de pers voor de Nederlandse toneel-schrijfkunst doet. De bladen brachten een vrij korte, zij het over het algemeen zeer lovende bespreking van dit stuk na de première in den Haag, en de meeste achtten het onnodig, nog melding te maken van de indruk, die ‘Voor altijd Pilatus’ in de hoofdstad maakte, of enigerlei bijzonderheden omtrent de schrijver te geven. Vroeger zou een Nederlands toneel-auteur zijn geïnterviewd, de voorstelling zou door voorafgaande besprekingen reeds de aandacht van het publiek hebben gevraagd en er zou duidelijk uiting zijn gegeven aan de voldoening, dat wij op het beroepstoneel weer eens een Nederlands stuk van formaat te zien kregen.
Nu echter heeft de pers zich al bitter weinig moeite gegeven, om deze gebeurtenis op dramatisch gebied recht te laten weervaren. In de radio hoorde men zelfs deze eersteling vergelijken met het wereldberoemde stuk