Ad Interim. Jaargang 6(1949)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Twee etudes Hier zet de winterstad een hoge kraag van woningblokken op tegen de stilte, die, korzlig door een tramlijn uitgeschuurd, nog standhoudt binnen smalle tuinderijen. Maar in de verte hangt zij hemelsbreed boven de witte zerken van de akkers. Men hoort alleen de bonte kraaien spotten met vastgelegde honden en daarachter - eentonig uit hun nauwe kelen zingend - de fagotten van het riet. * Langs het spoor met de lege treinen ligt de sneeuw op hopen gewaaid en de boom heeft bevroren vingers en het asfaltpapier op de loodsen is een bruine, gebarsten korst. En de wind loopt aan met een scheermes dat trekt op de stijve wang. Het schampt langs de houten lippen en stoot door vloeidunne pijpen op twee benen van aardewerk. Het is een ijstijd geleden dat de geelrode voorstadsbus hier als een fornuis stond te dampen. Sindsdien is alles gestorven - ik sla met stijvemanspassen de weg naar de ringdijk in. (Uit de bundel ‘De Ammonshoorn’ die dit voorjaar bij De Bezige Bij verschijnt.) Vorige Volgende