| |
Jo Boer
Veelzijdig prozaiste
De te veel veronachtzaamde schrijfster Jo Boer publiceerde voor de oorlog de beide romans ‘Wereldtentoonstelling’ en ‘Catherina en de Magnolia's’, de laatste herdrukt bij de Uitgeverij Nijgh en Van Ditmar). In een van zijn critieken vergeleek Menno ter Braak haar o.a. met Sigrid Undset, waarbij hij opmerkte: ‘behalve dat Mejuffrouw Boer vast en zeker beter schrijft dan deze Nobelprijshoudster’. Na de oorlog vestigde Jo Boer de aandacht op zich door haar korte verhalen in ‘De Baanbreker’ en ‘Vrij Nederland’ en door uitstekende journalistieke bijdragen over het culturele leven in Frankrijk. Thans zijn bij de uitgeverij A.A.M. Stols verschenen: een bundel korte verhalen ‘De Vertroosting van het Troosteloze’ en de romens ‘De Erfgenaam’ en ‘De Melancholie der Verzonken Jaren’. Jo Boer woont reeds een kleine twintig jaar in Parijs en verbleef gedurende de oorlog in Noord-Afrika. Zij is niet alleen schrijfster, doch ook schilderes - leerling van Charley Toorop - en ik heb behalve vele kinderportretten, in haar flat een interessante, reusachtige pentekening gezien ‘Het Laatste Avondmaal’, waarvoor zij haar modellen in Noord-Afrika heeft gevonden.
Het korte verhaal is het stiefkind van de Nederlandse lezer. Het is mij nooit helemaal duidelijk geworden waarom. Is het, omdat in de meeste romans de karakters uitgebreider, scherper worden uitgebeeld en er minder wordt overgelaten aan de fantasie van de lezer? En dan bedoel ik met fantasie natuurlijk niet een op hol slaand paard, dat met het verhaal als met een karretje aan de loop gaat, maar meen ik de scheppende verbeeldingskracht, die een
| |
| |
lezer net zo goed als een auteur bezit, en die dáár aansluit, waar de schrijver niet meer noemt, doch suggereert. Is het omdat de schrijver van het korte verhaal meer aandacht schenkt aan een kort, dramatisch gebeuren, het stellen van een situatie, het scheppen van een bepaalde sfeer dan aan de ontwikkelingen en verwikkelingen, die eraan voorafgegaan zijn? Er bestaan lezers, die uitvoerig beschreven willen zien, hoe de kip uit het ei is voortgekomen, alvorens zij kunnen geloven, dat de kip kakelt. Wanneer zij een roman lezen met als hoofdfiguur de heer P., willen zij eerst zijn bankrekening, het nummer van zijn boord, zijn verhouding tot vrouw, kinderen en huispersoneel tot in de finesses kennen, alvorens hij er met de kas vandoor mag gaan of in het water mag springen. Zij zijn bewonderaars van de ouderwetse, in naturalistische trant geschreven roman, waarin elke onverwachte daad wordt opgenomen in een bedding van kleine feitelijkheden, die voor een huis-, tuin- en keukenverklaring kunnen zorgen. Doch hoe paradoxaal het ook moge klinken, het onverwachte heeft een eigen logica. Dit bemerken wij zowel in ons eigen leven als in het leven van romanfiguren, die geen marionetten gebleven zijn. In vele korte verhalen speelt het onverwachte een grote rol, maar ook hier dient het zijn eigen logica te bezitten, die niet is afgestemd op niets zeggende, oppervlakkige verklaringen, doch op de diepe stroom van het leven zelf. Meesters in deze vorm: Edgar Allan Poe, zijn minder bekende landgenoot Ambrose Bierce, Guy de Maupassant, W. Somerset Maugham, van wie kort geleden een nieuwe bundel ‘Creatures of Circumstance (William Hieneman Ltd.) verschenen is.
Soms speelt het onverwachte een te grote rol in korte verhalen, wordt er een verrassend einde als met de haren bijgesleept om de lezer toch vooral een schok te bezorgen. Ik denk, dat het dit soort korte verhalen is, die de Nederlandse lezer in de vorm van courantvertelling opgedrongen, het meest heeft afgeschrikt. Toch hebben sommige schrijvers er een zeker meesterschap in bereikt, kunnen zij het ongelooflijke waar maken. Ik denk aan de beste verhalen van O'Henry, Damon Runyan, Saki. Mijn schema laat een derde soort toe, het soort waarin eigenlijk weinig of niets gebeurt. Er wordt een stemming in beschreven, een indruk weergegeven, een menselijk karakter uitgebeeld. De meeste dezer verhalen, producten van middelmatige auteurs, vinden wij als ‘opvulling’ van onze al te degelijke letterkun- | |
| |
dige maandbladen. Op zijn zachtst gezegd zijn zij slaapverwekkend. Slechts een groot meesterschap, dat in staat is spanningen uit te beelden of te suggereren, dat beschikt over een lyrische kracht zonder daarvan een mateloos gebruik te maken. is in staat te boeien. Voorbeelden de Rus A.P. Tsjechow, wiens mooie verhalen door de Uitgeverij Boucher werden uitgegeven, en de te jong gestorven Katherine Mansfield, van wie zojuist bij ‘De Driehoek’ onder de titel ‘Prélude’ een eerste bundel in vertaling verscheen.
Jo Boer zou men het best tot de laatste soort kunnen rekenen en zij is er een waardige vertegenwoordigster van in de Nedelandse literatuur. Haar verhalen rusten dus niet op een sterke dramatische ontwikkeling, maar vinden hun oorsprong in een stemming of een karakter, soms een herinneringsbeeld. ‘Imaginair Gesprek’, het eerste verhaal in de bundel ‘De Vertroosting van het Troosteloze’ is een soort gedachtebrief van een vrouw aan haar geliefde, die eenzaam, in een ver land is gestorven. Het is nauwelijks meer dan een stemmingsbeeld, dat een indringende kracht bezit door de sterke, soepele taal, waarin het geschreven werd - een taal die vaak dichterlijk is, maar nimmer zweemt naar het vals-poëtische, het half-weke, dat vele van dit soort verhalen kenmerkt. Het is slechts enkele bladzijden lang, maar het laat een sterke indruk na. Het beeld van de eenzame vrouw, die in gedachten haar brief schrijft, komt u later wellicht weer voor ogen staan, helder als een glas-in-lood raam in een kerk of vaag als een weerspiegeling in water, dat even rimpelt. Er zijn twee bijbelse verhalen in het boek, ‘De /Emmausgangers’ en ‘De Tuin van Gethsemane’, die mij doen denken aan fresco's, omdat de woorden een koele, lichte kleur bezitten. Er is het verhaal over een dode gezant, nauwelijks meer dan een impressie, en daardoor wellicht het minst sterke in de bundel. Maar de verhalen die mij het meest getroffen hebben in dit boek zijn die over kinderen.
In een gesprek, dat ik met Jo Boer het vorig jaar in Parijs heb gehad, zei zij mij, dat men zich nooit meer los kan maken van een eenzame, liefdeloze jeugd, doch dat deze zeer bevruchtend werkt op het ontluikende schrijverstalent. Het is zo, dat het eenzame kind door de gesprekken en conflicten van ouderen naar zijn eigen rijk wordt verwezen. In zijn verlangen naar liefde en tederheid - een verlangen dat op latere leeftijd lang niet altijd minder wordt en soms pathologische aspecten krijgt - creëert het een eigen wereld, opgebouwd uit de
| |
| |
meeste aardse, dagelijkse dingen, waarin echter de dagdroom heer en meester is. Het bouwt paleizen en grotten van kiezelstenen en schelpen; het knipt mensen uit krantenpapier; het maakt treinen van oude blikjes. Het onechte speelgoed krijgt een grotere waarde dan het echte, omdat het meer ruimte laat aan de fantasie en zich met elke droom verbinden laat.
Van de verhalen over kinderen in dit boek is voor mij ‘Bruidsnacht’ het mooist. Het is de geschiedenis van een klein jongetje en een klein meisje, die met hun hond Bruuntje een nachtelijke ontdekkingstocht ondernemen in een afgelegen landhuis, dat leeg staat. De gave van Jo Boer, de gewone, dagelijkse dingen te betrekken in een sfeer van het geheimzinnige, het verbeelde, de gave deze dingen een eigen rol te laten spelen, die slechts gedeeltelijk wordt opgenomen door het bewustzijn van de beide kinderen, en voor een ander gedeelte dreigend boven hen hangt, komt hier het best tot zijn recht. Hoewel er in dit verhaal van meer handeling sprake is dan in de meeste andere, is het toch hier ook vooral de sfeer, die de grootste rol speelt. Ook hier geen einde met een oplossing, die toch in de meeste gevallen maar een goedkope oplossing zou zijn, maar een open einde, ideaal voor de creatief ingestelde lezer.
De roman ‘De Erfgenaam’ is een der sterkste Nederlandse romans, die ik de laatste jaren gelezen heb. Het verhaal speelt zich af in een klein Frans vissersdorp, en het is in de eerste plaats de geschiedenis van twee oude vrouwen, de zusters Clementine en Constance. Clementine is de vrouw, die een verleden achter zich heeft - zoals men dat noemt -, die ondanks het ouderlijk verzet haar eigen leven heeft durven leven; die heel lang geleden het dorp ontvlucht is en geheimzinnige jaren van liefde en hartstocht heeft meegemaakt. Zij heeft een zoon, die nooit ergens voor gedeugd heeft, die elders door pleegouders is opgevoed, ten slotte naar Amerika trekt, daar een misdadig leven leidt, een roofoverval pleegt en eindigt op de electrische stoel. Maar de bewogenheid van Clementine's leven ligt al ver achter haar; zij is reeds lang weer in het dorp terug en leidt daar samen met haar zuster een oude vrouwenleven, geheimzinnig en teruggetrokken.
Constance, de zuster die met haar vergroeid, doch tegelijk haar vijandin is, de zuster die haar eigen leven geofferd heeft aan het fatsoen en haar plicht, die de liefde heeft laten voorbijgaan als
| |
| |
een schip, dat langs de haven vaart, Constance zegt van haar: Clementine was reeds te ver weg. Zodra onze wegen gaan afwijken van de dagelijkse dingen, van het brood en van den wijn. van onzen pruimenboom die blauwt van beginnende rijpheid, zodra onze gedachten zich niet meer bezighouden met de aardappelen en de maïs en de slacht, wanneer wij onzen trots niet meer vinden in de zaden van ons graan, dan zijn wij verloren, dan treden onze gedachten binnen in het donkere land van de schande en een terugweg is er niet. Dat is wat er met Clementine gebeurde. Dat is wat haar leven langzaam-aan veranderen deed en wat de schande over ons bracht. Een klein moment van nalatigheid; een fles wijn die gistte en zichzelf aan stukken brak. Dat was alles. Meer is er niet gebeurd’. Maar een episode in het leven van Clementine, een ogenblik van hartstocht, van liefde wellicht, zal zijn stempel drukken op het leven van de beide vrouwen in de enge, kletszieke gemeenschap van het dorp, zo'n dorp, waarvan wij de rust bewonderen, wanneer wij er op reis doorheen trekken, maar waarin het in werkelijkheid gist en kookt, waar spanningen bestaan, die ons in de grote stad niet bekend zijn. De onrust komt in de vorm van een buitenlandse brief met vijf rode zegels die melding maakt van de wijze, waarop Clementine aan zijn eind gekomen is. Behalve de beide zusters, ontvangt ook de vrouw van de bakker een brief van haar zoon, die naar Amerika geëmigreerd is, waarin hij schrijft dat hij meent te weten, dat de misdadiger die op de electrische stoel ter dood gebracht werd, de zoon van Clementine was. Dan begint een hopeloze strijd van Constance tegen kwaadsprekerij, een strijd die zij voert met alle middelen, en die ten slotte voert naar haar krankzinnigheid; terwijl Clementine, die ‘meer wist van den duivel en de machten van water, bloemen en wind dan het een dienaar Gods betamen zou’, op vreemde wijze het kind van haar buren David en Anne, betovert om
er bezit van te kunnen nemen, als haar zoon.
Het boek is de geschiedenis van twee zusters en van een dorp, maar het is meer; het is de geschiedenis van de rusteloze David, die een ‘vreemde’, één van buiten het dorp getrouwd heeft, en die steeds naar de stad wordt gejaagd op avontuur, op liefde uit, op verdoving van zijn brandende onrust. Het is ook de geschiedenis van die ‘vreemde’, die Anne, die de strijd moet aanbinden tegen een huis, dat haar
| |
| |
vijandig, een dorp dat haar vreemd is, en tegen de schim van een dode schoonmoeder, die bij haar leven alles zo veel beter deed dan zij. Het is een boek, waarin het heden de brandende uitkomst is van het verleden, waarin duidelijk tot uitdrukking komt, dat het voorbijgegane nog altijd een grote rol blijft spelen in het menselijk leven. Dit is de kracht van het boek. De geschiedenis is niet alleen boeiend, de karakters sterk, de handeling aangrijpend; doordat de draden van het verleden overal doorheen geweven zijn, is het verhaal nergens accidenteel. Elke daad wordt bepaald door voorafgegane daden; en daarbij is het of de roofvogel van het Noodlot over deze mensenlevens hangt, over deze prooien, waarop hij zich ieder ogenblik kan laten vallen. De figuren zijn scherp en onbarmhartig getekend, maar met warmte en begrip voor de betrekkelijke en absolute dingen in het menselijk leven. Zonder ook maar ergens sentimenteel te worden, is het boek gevoelig; zonder ook maar ergens toe te geven aan de smaak voor valse romantiek, die een Hollander nogal eens vertoont, wanneer hij over vreemde landen en mensen spreekt of schrijft, durft de schrijfster romantisch te zijn, dichterlijk te zijn, waar dat het boek ten goede komt. Al deze kwaliteiten doen deze roman verre uitsteken boven de gemiddelde Nederlandse roman van het ogenblik. Het ware te wensen, dat dergelijke boeken eens in een der wereldtalen vertaald werden. Ons land wordt helaas nog te veel vertegenwoordigd door schrijvers als Johan Fabricius en Leonard Huizinga. Hier ligt een terrein braak voor culturele attaché's.
Jan Spierdijk
|
|