Ad Interim. Jaargang 5
(1948)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
staan in de vriendenkring die Willem Witsen om zich heeft weten te verenigen. Witsen was - benijdenswaardig komt zo iets ons thans bijna voor - in zekere zin een ‘cultureel centrum’ en hijzelf zou als kunstenaar, zonder de roem van dit ‘atelier’ zeker niet zo bekend zijn als nu het geval is. Want onder zijn meest intieme vrienden telt hij al de groten van de ontwakende literatuur omstreeks tachtig: Kloos, Van Eeden, Van Looy, Boeken, Erens, Hofker, voorts mannen als Diepenbrock, Veth, en lateren als Van Schendel, Prins, en nog vele anderen. Men heeft in deze Tentoonstelling niet alleen Witsen willen eren, maar bepaaldelijk ook die grote en hoogst belangrijke Kring om hem heen en dus treffen wij behalve manuscripten en merendeels door Witsen zelf vervaardigde fotografieën van zijn vrienden, ook schilderijen aan van zijn collega's als Van Looy, Breitner, Dysselhof e.a. Maar ook de mooie portretten die Witsen van zijn vrienden schilderde en etste, kortom, ons wordt een sluier van het verleden opgetild en wij kunnen enkele overgebleven gedenkstukken zien, waaruit wij met een beetje verbeeldingskracht het geestdriftige en bewogen leven van de mannen van tachtig, zowel de schilders als de schrijvers, kunnen reconstruëren. Het was inderdaad een andere tijd dan nu: men was priller van levenswijze, minder cynisch dan het tegenwoordige geslacht. Er was geest en humor, ook feesten en feestgedruis, maar er werd iets meer direct aan de Muzen en iets minder exclusief aan Bacchus geofferd, zonder dat men nochtans onderging in slemp en karnemelk. Géést vooral was er meer en grotere, hechtere kameraadschap tussen de strijdbaren van pen en penseel. Er is daarenboven veel werk van Witsen. Witsen heeft ons enkele zeer fraaie stadsgezichten van Amsterdam nagelaten en we kunnen nooit laten deze schilderijen te vergelijken met die van Breitner, omdat zij door hun ontstaan in dezelfde tijd een gelijke stemming schijnen te vertolken. Edoch, Breitner is meer dan Witsen colorist, vuriger, de schilder van beweging, van het bruisende leven, ook waar het niet onmiddellijk is waar te nemen en alleen maar vermoed kan worden achter vensters of aan voetstappen en sporen in de sneeuw. Witsen is meer ingetogen, stil, hij openbaart iets naar binnengekeerds, iets van de voorname familie, waar men ook niet alle emoties aanstonds kan speuren in directe reacties, maar waar alles wel een zeker cachet heeft. | |
[pagina 31]
| |
Witsen verstond zijn vak, Breitner minstens zo goed. Het is trouwens wellicht pas in onze tijd mogelijk heel een leven aan schilderen te wijden zonder het metier van haver tot gort te verstaan. Witsen dan heeft ons behalve zijn schilderijen, zijn tekeningen en etsen die vele prachtige foto's nagelaten. In deze tijd, nu bijna iedereen zelf fotografeert en bovendien wel een neefje of nichtje heeft, dat het fotograferen als beroep heeft gekozen, moge dit niets bijzonders zijn, uit de negentiende eeuw zijn ons nauwelijks andere foto's nagelaten dan de officiële bij de fotograaf vervaardigde, waar men voor moest poseren. Uit die van Kloos, Boeken en Hofker voornamelijk proeven wij ook geheel de stemming van het atelier. Misschien is het waar, dat Witsen zich door zijn aristocratische reserve niet geheel heeft kunnen verwezenlijken en dat geeft allicht achteraf iets enigszins tragisch aan zijn figuur, maar zeker is het, dat wij deze in onze schilderkunst niet zouden kunnen missen. |
|