Ad Interim. Jaargang 5(1948)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 304] [p. 304] Dylan Thomas (1914-) Varenheuvel Toen ik nu jong en onbezorgd was in de appelhof Rondom het vrolijk-zingend huis en blij daar groen het gras En sterren boven de valleikom, Riep tijd mij aan en op Gulden in de hoogtij van zijn ogen, En geëerd onder wagens was ik prins der appelsteden En eens liet ik bomen en blaadren vorstlijk tooien met Madeliefjes en veldgerst Langs de stromen van het windscha licht. En toen ik groen en zorgloos was, beroemd onder de schuren Rond het blij erf en zingend daar de hoeve mijn tehuis, In de zon die slechts eenmaal jong is, Liet tijd mij spelen en Gulden zijn in de gratie van zijn macht, En groen en gulden was ik jager en weider, de kalvren Zongen bij mijn hoorn, de vossen op de heuvels blaften klaar En in de kiezels van het Heilig water klonk de sabbath zacht. Heel de zon lang was het rennen, was het heerlijk, het hooi- Land hoog als het huis, de liedren uit de schouwen, het was buiten En spelen, heerlijk en waterig En vuur zo groen als gras, En 's nachts onder de simple sterren Als ik ter slape reed, droegen de uilen de hoeve weg, [pagina 305] [p. 305] Heel de maan lang hoorde ik, gezegend onder stallen, de nachtzwaluwen Vliegend met de mijten en de paarden Wegflitsen in de nacht. En dan te ontwaken, en de hoeve, als een zwerver wit Van dauw, teruggekeerd, de haan op haar schouder; alles was Blinkend, het was Adam en maagdlijk, 't Uitspansel vormde zich En de zon werd rond diezelfde dag. Zo moet het zijn geweest na de geboorte van het licht In de eerste, wielende ruimte, de betoverde paarden warm De hinnikende groene stal uitlopend Naar de velden van lof. Geacht door vossen en fazanten bij het blijde huis Onder de nieuwe wolken en vrolijk daar het hart lang, In de zon steeds opnieuw geboren, Liep ik achteloos voort, Mijn wensen renden door het huishoog hooi; Wat gaf ik in mijn hemels doen erom dat tijd in zijn Klankvol wentlen zo weinig zulke morgenliedren gunt Aleer de kinderen groen en gulden Hem volgen uit de gunst, Mij deerde niet, die blanke dagen, dat bij mijn hands schaduw Tijd mij zou voeren naar het zwaluwvolle zolderruim, In de maan die altijd opkomt, Noch dat rijdend ter slaap Ik hem zou horen vliegen met de velden En de hoeve zou vinden voorgoed gevlucht uit het kinderloos land. [pagina 306] [p. 306] O toen ik jong en onbezorgd was in de gratie van zijn macht, Hield tijd mij groen en stervend Al zong ik in mijn boeien als de zee. Koos Schuur Vorige Volgende