dan zijn andere en zij zijn veelal sterker naarmate het thema dichter verwantschap vertoont. Hoe vreemd het in zekere zin dus ook lijken mag: men zou willen, dat Achterberg zoveel mogelijk bij zijn éne thema bleef.
Daarin manifesteert zich zijn talent trouwens op zeer bizondere wijze want het gevaar, waaraan men telkens weer denkt dat hij onmogelijk ontkomen kan, bezweert hij op telkens verrassende wijze: in zekere zin herhaalt hij zich, ongetwijfeld, maar zijn inventie is zó onuitputtelijk, dat het gevaar voor wérkelijke herhaling vooralsnog uitgesloten schijnt. Men leze zijn nieuwe bundel ‘Doornroosje’, verschenen in de Bayardreeks (Uitg. F.G. Kroonder, Bussum), - wie zou hebben gedacht dat Achterberg ooit sonnetten ging schrijven? Dat hij deze elementaire poëtische kracht kon onderbrengen in de gesloten, strenge vorm van het sonnet? Maar hij kàn het, en voortreftelijk, en merkwaardiger nog: deze bundel bevat veel van hetgeen voor mij tot zijn allerbeste poëzie behoort. De verbeelding is nog rijker, het vormend vermogen nog scherper verfijnd. Een ononderbroken stroom, waarvan telkens dieper flonkeringen het oog treffen, het hart raken.
Een ononderbroken stroom, - ook de poëzie van Hendrik de Vries maakt deze indruk, als een natuurverschijnsel. Zijn nieuwe, omvangrijke bundel ‘Toovertuin’ (Uitg. A.A.M. Stols, 's-Gravenhage) bevat het merendeel van de verzen, die hij schreef sinds 1937; ruim 130 vaak vrij lange gedichten die, al wisselen zij vaak en zeer uiteenlopend van thematiek, toch vrijwel alle eenzelfde romantisch, fantasmagorisch karakter dragen. Aan het praedicaat romantisch hechte men overigens geen al te uitdrukkelijke, nominale waarde want al is er veel in deze verzen dat aan de romantische dichters herinnert - men denkt wel aan Byron, Schiller, Bilderdijk - het wezen ervan is toch geheel eigen, modern. Er zijn edelvrouwen, heksen, ridders, verlaten wouden, barre rotsen, maar dit alles draagt onmiskenbaar De Vries' geheel eigen, niet te vervalsen signatuur. Het is veel minder om het ‘verhaal’ geschreven, het is minder uitdrukkelijk symbolisch dan bij de vroegere dichters, - het raakt diepere, mysterieuzere gronden van het menselijk wezen. Het is geheimzinniger en tegelijk klaarder, zoals b.v. de schilderijen van Willink dit zijn. Het heeft - niettegenstaande zijn vaak zwoele opeenstape-