den te verspillen? Hoofdzaak voor ons is dat wij hebben kunnen kennismaken met een paar werken, die ons volk toebehoren en die ons beeld van Rembrandt alleen maar kunnen helpen vervolmaken.
De soberheid, die ons schildersvolk van nature eigen is, men zou bij alle atmosferische verrukking bijna kunnen zeggen: de nuchterheid van de landsaard, maakt, dat wij een onverhulde voorstelling als van Velasquez infanten veel hoger taxeren dan de reuzen der Renaissance, Titiaan en Tintoretto. Nergens is een poging gedaan iets anders te geven dan de opdracht luidde: een portret van het vorstenkind in zijn omgeving en wanneer wij dan zien de vrije en plezierige schildering van De Infante Margaretha Theresia in het roze (nr 187 van de catalogus) tegen het statiegordijn, bij de rijk beklede tafel, waarop een vaasje bloemen, zoals wij dat ook nog in onze eigen kamers hebben, dan is juist die onverhuldheid, die vrijheid van voorstelling ons lief. En ook het kinderlijk geziene van het kleine-meisjeskopje en de kleine handjes, de popperige kleertjes, dit alles in een gamma van kleuren dat ons hart verrukt, doet ons deugd, omdat het ons in zekere zin vertrouwd is. Het meer vertellende, het ‘hooggestemde’ der Italianen voelen wij op veel grotere afstand van ons. Hier is een element in de kunst gebracht, dat niet uitsluitend aan het schilderachtige behoort.
Dit andere element, dat waar zich de Hollandse mentaliteit het meest tegen verzet, dat is de neiging naar het weelderige op zichzelf. Wenen is daar groot in geweest, het was de Keizersstad, in Wenen vergaderden zich alle kunstweelden van een Keizerrijk met alle pompe en barok van dien. En het is dat levensgevoel, zo verschillend van onze veel soberder gesteldheid, dat ons hier treft als ongewoon en waarmee wij het niet in alle opzichten kunnen vinden.
Al is het heerlijk hier bijeen te zien wat alleen zij, die gereisd hebben mochten aanschouwen, een weelde te zien, die niet de onze is: een rijkdom aan kristal, aan goud, ivoor, edelgesteenten, cameeën, bronzen, versierde wapens (het zwaard van Karel de Stoute!), aan kunstig gesmeedde en rijk geornamenteerde kurassen voor man en paard, aan verluchte handschriften, waaraan ons land betrekkelijk zo arm is, toch eigenlijk zijn wij er met ons hart niet zo bij als bij die enkele werken, die ons getroffen hebben en die onmisbaar zijn, tot op zekere hoogte, voor ons levens-