Ad Interim. Jaargang 4
(1947)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNieuwe gedichten van Emily DickinsonHet is uiteraard ondoenlijk om nu nog alle waardevolle bijdragen tot de wereldlitteratuur te bespreken, die tijdens de oorlogsjaren in het vrije buitenland verschenen zijn; zelfs niet het allerbelangrijkste kan aan het woord komen, men moet zich vergenoegen met een persoonlijke greep: zo een is ‘Bolts of melody - new poems of Emily Dickinson’.Ga naar voetnoot* Ondanks Vestdijk's sombere visie op de faam van deze dichteres, door hem voor Nederland ‘ontdekt’, heeft de erkenning | |
[pagina 134]
| |
van Emily Dickinson minder lang op zich laten wachten dan de omstandigheden in aanmerking genomen, verwacht had kunnen worden. Gevallen als hier, waar niet één regel voor het verscheiden van de kunstenaar in druk verschenen is, zijn in de letterkunde zeldzaam; weinig vergelijkingsmateriaal doet zich voor waaruit men in analoge omstandigheden had kunnen afleiden hoeveel jaar het duurt alvorens posthume roem of erkenning een omvang kan aannemen als die Emily Dickinson te beurt gevallen is. Uit een deels ontoegankelijke erfenis van honderden en honderden gedichten, die nog veelal op vrijwel onleesbare vodjes papier waren geschreven, werd voor haar toch in nauwelijks vier jaar na haar dood een eerste bundel samengesteld. In vijftig jaar (zij overleed in 1886) zagen achtereenvolgens niet minder dan dertien oorspronkelijke verzamelingen het licht, de langste adempauze daartussen nam achttien jaar. Een zeker soort wedijver tussen twee exécuteurs testamentairs - beide vrouwen - is aan deze frequentie niet vreemd geweest. Mabel Loomis Todd en ‘colonel’ Higginson kwamen in 1890 met de eerste verzameling en, beschikkend over de best geconserveerde nalatenschap, lieten zij een viertal bundels dichtwerk en brieven verschijnen. Daarna doemde een familielid van Emily op, die uit verspreide bron nog een aantal bloemlezingen samenstelde, Martha Dickinson Bianchi. Zij kon gebruik maken van een tussentijd, waarin de Todd's, moeder en dochter, om een persoonlijke ruzie met Emily's zuster over grondbezit, het kamferhouten kistje, dat de door Emily zelf verzamelde gedichten bevatte, hadden dichtgelaten. Dit kamferhouten kistje - in Millicent Todd Bingham's handen wordt het een schrijn, dat enige kans schijnt te hebben om het dan wel tegen Walt Whitman's baard en Poe's sombere masker in de wereldlitteratuur op te nemen. Na de dood van haar moeder opent Millicent het met devote handen, eerst een tingelgeluidje van het muziekmechanisme, dan stijgen de geuren van kamfer en onsterfelijkheid haar tegemoet - geuren trouwens, die al vaak eerder tot verwarring aanleiding hebben gegeven. Hoe zou men anders moeten verklaren dat voor deze ‘Bolts of melody’ vrijwel het kistje schoon omgekeerd is, honderden gedichten die soms kennelijk weinig aanspraak op volledigheid en uitwerking kunnen maken en met de verontschuldiging ‘dat over vijftig jaar eerst | |
[pagina 135]
| |
een definitieve keuze zal kunnen worden gedaan’ nauwelijks gerubriceerd zijn uitgegeven? Voor de eerste bundels was de keuze niet zeer moeilijk. Het muziekdoosje bevatte een aantal zorgvuldig door Emily zelf gecopieerde gedichten, die in ingenaaide boekjes verenigd waren. Toen deze bepaalde keur uitgeput was, restten nog vele honderden gedichten ‘in klad’. Emily had blijkbaar voorliefde voor afgescheurde achterkanten van enveloppen, maar ook rekeningen en reclamebiljetten ontkwamen niet aan haar inspiratie. Uit de in ‘Bolts of memory’ in facsimile afgedrukte voorbeelden blijkt wel dat de Todd's in handschriftkunde niet voor de ijver van Slauerhoff's posthume secretaris Lekkerkerker behoeven onder te doen. Dikwijls dan ook kan naar bepaalde woorden of zelfs regels slechts gegist worden, temeer omdat in het handschrift in vele gevallen drie of meer alternatieven staan vermeld. Voor de wijze van uitgeven, die de Todd's toepasten, pleit inderdaad dat aan een groter publiek dan deze ‘amateurs’ de gelegenheid moet worden gegeven Emily Dickinson volledig te leren kennen. Maar wat zou er van welke dichter ook overblijven als men zonder andere maatstaven dan die der leesbaarheid van de manuscripten, alle werken na zijn dood het licht gaf? Moet men niet denken, dat Emily zelf nog een aanduiding heeft nagelaten in de gecopieerde gedichten, die klaarblijkelijk naar haar eigen mening wel voltooid waren? Deze aanduiding is, dunkt me, voor de beoordeling van de dichteres van groot belang. Immers, er heerst een halve mythe om haar persoon, veroorzaakt door haar afkeer van publiciteit. Een wonderlijke controverse lijkt hierbij te bestaan tussen de weigering om ook maar één gedient te doen drukken en de vrijgevigheid, waarmee zij vrienden en (zelfs niet zeer intieme) bekenden bij feestelijke of droevige gelegenheden gedichten zond. Eerder zal een ‘normale’ dichter in den beginne zijn werk aan de onpersoonlijke tijdschriftpublicatie toevertrouwen, dan het ‘wel aardig’ af te wachten van zijn persoonlijke bekenden. Er is een zekere spanning tussen het genoegen zich gedrukt te zien en de vrees ervoor, die bij Emily Dickinson, zo wil de mythe, ontbrak. Want heeft zij niet zelfs met geen woord aangegeven wat met het muziekdoosje na haar dood moest gebeuren? Schreef zij niet blijkens deze laatste verzameling: | |
[pagina 136]
| |
Fame of myself to justify
All other plaudit be
Superfluous, an incense
Beyond necessity.
Fame of myself to lack, although
My name be else supreme,
This were an honor honorless,
A futile diadem.
Maar ay, tussen de laatste ‘kladjes’ van de kamferdoos blijken niet een enkele, maar een tiental gedichtjes te zijn, die hetzelfde thema ‘fame’ behandelen en die nimmer in de eigen keur van Emily Dickinson (de ingenaaide manuscripten) zijn opgenomen. In dit licht beschouwd zou men het nalaten van geen enkele aanwijzing omtrent de bestemming van haar gedichten ook in zijn tegendeel kunnen bezien. Waarom elke afgescheurde enveloppe met drie regels dichts bewaard? - vraagt men dan om keer. En waarom geen verbod tot posthume uitgave of gebod tot vernietiging? Het is allerminst aan mij om nu de stelling op te werpen dat Emily Dickinson verteerd werd door de gedachte aan roem en onsterfelijkheid, maar wel dunkt me dat de mythe van het tegendeel wel zeer wankel komt te staan. Fame is the one that does not stay
Its occupant must die,
Or out of sight of estimate
Ascend incessantly.
Or be that most insolvent thing
A lightning in the germ;
Electrical the embryo
Or findless is the flame.
Er zijn wel zeker dus gedachten over de onsterfelijkheid door haar gedichten gegaan. Hoe ook moet men nu dit verstaan: The beggar at the door for fame
Were easily supplied,
But bread is that diviner thing,
Disclosed to be denied.
In de bijlage Fragments vond ik nog deze regels, die nimmer tot een uitwerking zijn gekomen, maar op zichzelf genoeg zeggen: ‘Or Fame erect her siteless citadel’, en ‘Fame's boys and girls who never die / and are too seldom born -’. Hoe het ook zij - misschien kunnen de kunstkenners van Millicent over vijftig jaar het antwoord geven - in elk geval heeft de stroom van litteratuur die de laatste dertig jaren in de Engelssprekende landen over Emily Dickinson het licht heeft gezien, nieuw materiaal gekregen. ‘Bolts of memory’ schijnt bijna zevenhonderd gedichten en gedichtjes te bevatten. Het merendeel daarvan zou gemeten naar de maatstaven, die Vestdijk in zijn diepgaand onderzoek naar de waarde van dit dichterschap heeft aangelegd, de toets der kritiek nauwelijks kunnen doorstaan. De onverwachtheid en onbeholpenheid van haar verzen kan, gepaard aan oorspronkelijkheid | |
[pagina 137]
| |
en rijkheid van geest, tussen de z.g.n. moderne poëzie een goede gooi naar de hoogste poetische normen doen. Even waar is echter, dat bij gebrek aan een der beide essentialia, ook het andere niet meer bekoorlijk-onbeholpen, maar op zijn minst hinderlijk, soms zelfs ergerlijk wordt. Wie zich uit de door Vestdijk verzorgde kleine bloemlezing een bepaalde indruk van Emily Dickinson's dichtkunst had gevormd, moet zeker niet alle ‘Bolts of melody’ daarnaast willen leggen, of hij zou er nog toe komen om haar ondanks alles toch onder de ‘minor poets’ te rangschikken. En dat is niet nodig. Ook hier is zij op haar best in de natuurgedichtjes, die als het ware argeloos een verrassend diepe zin hebben. De inleidster heeft een poging gedaan om onder de rubrieken The Mob whithin the Heart, Vital Light en That Campaign Inscrutable e.a. half of heel opzettelijk wijsgerige gedichten te rangschikken. Zij mislukken vrijwel voortdurend aan hun wijsgerigheid, evenals de Italic Faces, die slechts omtrent de persoon van Emily Dickinson meer kunnen zeggen. Liever zijn mij de Little Kinsmen, de vogels en insecten en de landschappen uit The Round Year. Van beide hier tenslotte nog een voorbeeld. No bobolink reverse his singing
When the only tree
Ever he minded occupying
By the farmer be.
Close to the core his spacious future,
Best horizon gone,
Brave bobolink, whose musis be
His only anodyne!
A soft sea washed around the house,
A sea of summer air,
And rose and fell the magic planks
That sailed without a care.
For captain was the butterfly,
For helmsman was the bee,
And an entire universe
For the delighted crew.
Batavia Paul van 't Veer |
|