ver, wiens min of meer gecamoufleerde autobiografie ‘...Et Compagnie’ (1918) honderden prachtige, spannende bladzijden bevat, die Bloch tot een scherp psycholoog met een sterk gevoel voor humor stempelen.
Bij deze naar de zuiverste naturalistische traditie geschreven roman steekt zijn dichterlijk verhaal La Nuit Kurde (1925; kort geleden in herdruk verschenen bij ‘La Bibliothèque Française’) af als iets uitermate moderns, in die zin dat dit ‘poème romanesque’ zoals hij het boek zelf noemde, half in de realiteit speelt en half in de droom baadt. De simultaneïteit van waarneming en ondergrondse gewaarwordingen, van het bewuste en het onbewuste, woord en gedachte, wereld en ziel, gaf hij weer, typografisch, als in een orkestpartituur.
In 1932 zette Bloch een cyclus op touw - cycli waren in de mode - maar hij bracht het maar tot één deel: Sybilla, dat trouwens een prachtig boek is en de bewustwording beschrijft van een vrouw die haar aangeboren nuchterheid verliest onder de invloed van de Kunst, belichaamd in een hartstochtelijke danseres.
In Lévy (1912) klinkt een bittere nagalm van de Dreyfuszaak; meesterlijke bladzijden komen voor in Bloch's volgende novellenbundel Les Chasses de Renaut, (1927), met name het subtiele, ontroerende ‘Le Paradis des Conditions Humaines’, waarvan ‘Lumière’ (Antwerpen, 1925) een fraaie, door Henri van Straten met houtsneden versierde, afzonderlijke editie had gebracht.
Als toneelschrijver heeft Bloch