| |
In memoriam V.F. Toussaint van Boelaere
Van Deyssel heeft eens de wereld der letterkunde in twee gedeelten gesplitst. Er zijn schrijvers, die een ontzaglijk oeuvre voortbrengen, waaruit men enkele goede bladzijden kan verzamelen en er zijn schrijvers, die in een lang leven maar zeer weinig in het licht zenden, maar al wat zij publiceren is dan ook literatuur. Tot de laatste groep behoort Victor Fernand Toussaint van Boelaere, die kort geleden, twee en zeventig jaar oud, van ons is heengegaan. Het zijn nog geen tien boeken, die hij ons heeft nagelaten, maar wie de vraag zou stellen, of dit geen te geringe oogst is voor zulk een lang leven, zou de waarde miskennen, die deze figuur eigen zal zijn in de historie en die hem eigen was in den tijd. Want ziet hier nu eens, onder de menigvuldigheid der letterkundige figuren en verschijnselen een persoonlijkheid, die niet het Streven vertegenwoordigt, de ontwikkeling van een idee of van een hartstocht, maar die, alleen en uitsluitend een representant is van het zuivere Zijn.
* * *
Hetgeen zich vóór alles aan ons opdringt bij de lectuur van dezen Vlaamsen auteur is zijn hedonisme. Aanschouwt in hem een levensgenieter bij uitnemendheid. Den smaak van alle gerechten, die hij nuttigt en van de wijnen en likeuren die hem verkwikken, wanneer wij met hem verkeren
| |
| |
aan de talloze maaltijden, waaraan hij ons in zijn novellen noodt, - wij proeven hem op de tong. Maar wij ruiken ook precies de geuren van bloemen en reukwaters, waarvan zijn bladzijden doortrokken zijn en wij leren van hem bovendien te proeven met het oog. Het fond van dit proza is verfijnd-sensueel.
Wij zouden ons vergissen, indien wij hieruit de gevolgtrekking maakten, dat de diepte in dezen Kunstenaar afwezig is. Neen, van Boelaeres scheppend werk, dat volkomen ten onrechte, beneden zijn essays is gesteld, vertoont zijn eigen tragiek, een tragiek, die dáárom zo werkelijk is en zo oprecht, omdat zij als de tegenzijde van de eigen epicuristische levenshouding gevonden wordt. Hij laat het na; tragische bedenksels te construeren, hij ervaart het tragische als het donker bezinksel van het eigen, consequent doorgezette levensbehagen. - Het levensgenieten komt van de smart van het leven niet los. De lust propecteert zijn eigen smart, en die te peilen zal de opdracht worden van deze kunst.
Bezien wij, om dit te verduidelijken, enige der merkwaardigste novellen, waaruit dit levenswerk is samengesteld. In zijn novelle: ‘Het Gesprek in Tractoria’ leidt de schrijver ons binnen in een Brussels café-chantant, dat den naam aan de novelle verleend heeft. Heel de zwoele, decadente, op stimulering der hartstochten gerichte atmosfeer ademen wij in, wij worden van die atmosfeer zo doordrongen, dat het ons is, als vertoefden wij zelf in het cabaret. In deze zinneprikkelende omgeving vraagt de schrijver de aandacht voor twee polair-tegengestelde verschijningen, die zich beide op even groten afstand bevinden van de verwerkelijking der wulpse verlokkingen. Ten eerste een jong, verloofd paar, waarvan de jongen en het meisje zo in elkaar verloren zijn, dat het verderf van de localiteit waarin zij verkeren, hun geheel ontgaat, - verwezenlijking zijn zij van de natuurlijke, gezonde liefde, die in haar uitleving den band der perfide hartstochten te boven is. Tegenover hen stelt de auteur een der bezoekers, een zwaarlijvig man, die zich door zijn abnormale lichaamsgestalte en zijn belachelijk voorkomen, elken toegang tot de vrouwen ziet afgesneden. Deze mens is een martelaar. Hij tracht zijn gemis van liefde aan te vullen, door als betaald propagandist ener vereniging, die zich de bestrijding der onzedelijkheid ten doel stelt, alle denkbare pornografie te bestuderen.
De schrijver maakt hem min of
| |
| |
meer tot een held, tot het symbool van het eeuwig verlangen, dat de mens, die zich door de daad bevredigt, verliezen gaat. Maar daarachter gevoelen wij de kwetsende tragiek van den nooit-vervulde. Het jagen, het steeds gedoemd zijn van dezen sterveling, vormt de dissonant in de vredige lustbelijdenis, waar onze schrijver in eersten aanleg uit ademt. De wijsbegeerte van het hedonisme, die de wijsbegeerte is van Toussaint van Boelaere, heeft tot grondslag, dat alle voorwaarden moeten aanwezig zijn, die het hedonisme stelt. Ontbreekt er één, dan stort het hele geluksgebouw in elkaar.
De schrijver veroordeelt onbarmhartiglijk het wezen, waar deze dikke man uit leeft, of liever: hij laat hem ondergaan aan eigen ‘verhevenheid’, gelijk het Tragische wil. Hij sterft in het café-chantant, aan een beroerte. En later, als hij ter aarde besteld wordt - dan lopen de jongeman en het meisje, waarvan hierboven sprake was, te minnekozen over zijn graf: het natuurlijk leven, dat zich altijd voortzet, over ieder leed heen.
* * *
Er is in deze novelle een tegenstelling waarneembaar tussen besmettende zwoelte en de reinheid van het natuurlijke leven. Die tegenstelling doet zich ook voor in van Boelaere's jeugdwerk: ‘Landelijk Minnespel’. Een boerenknecht en een boerenmeisje hebben elkaar lief. Maar de jongeman wordt verleid door de vrouw van zijn baas, in wie al het zinnebederf geconcentreerd is, voor welks beschrijving Boelaere in ‘Het Gesprek in Tractoria’ een heel café-chantant nodig had. De jongeman valt in de strikken van de wellustige vrouw. Maar als hij na een liefdesnacht met haar, - waarin zijn hart bij de andere vertoeft - den dood gevonden heeft door een ongeluk in den stal, dan vernemen wij later, dat de echtgenoot van de overspelige vrouw na haar verscheiden - het jonge meisje getrouwd heeft, dat de jonge knecht beminde en verried. Ook hier weer, typerend voor Boelaere - het natuurfeit, de Pan-Gedachte, die al de andere dingen van het leven gebiedend overheerst.
Van Boelares tot het uiterste gescherpte en verfijnde zinnelijkheid treedt in zijn Spaanse verhalen, als het kan nog duidelijker aan den dag dan in zijn verhalen, die Vlaanderen als plaats van actie hebben gekozen. -
Een wellicht weinig bekend werk van hem is ‘Mallorca en de Nymfen’. In dit verhaal wordt zijn Dionysische aard, die ver- | |
| |
vuld is van een hevig gekoesterd verlangen naar de klassieke oudheid, tot een symbool. Het beschrijft een liefde op Mallorca. In zijn ‘Barcelonees Avontuur’, dat tot in onderdelen aan het Mallorcaans verhaal verwant is, ontwikkelt zich eveneens een spontane liefdesgeschiedenis. Maar, zoals bijna altijd bij dezen schrijver, het tragisch moment verbreekt de illusie plotseling, als een bliksemflits. De ontwikkeling van het hedonistisch element geschiedt altijd geleidelijk, de tragische inslag abrupt. De vrouw, die den vreemdeling één onvergetelijken liefdesnacht heeft geschonken, blijkt in een revolutionair complot betrokken. Zij wordt gefusilleerd, terwijl hij op haar wacht.
* * *
Vinden wij in van Boelaeres détaillisme - want niet de geringste schakering van het ‘geproefde’ leven ontgaat hem - vinden wij in zijn lucullisch de dingen genieten, verwantschap met Teirlinck, zijn ironie is aan Elsschot verwand. Als bij Elsschot, maar minder wrang, verschijnt bij van Boelaere voortdurend opnieuw de figuur van den lichamelijk of geestelijk misdeelde, wiens tragisch lot ironisch ad absurdum wordt geleid. Wij bespeurden dit verschijnsel reeds in het ‘Gesprek in Tractoria’, waar de tragiek van de onmacht aan den dikken café-bezoeker wordt vervuld. Wij ontwaren het ook in verschillende verhalen uit den bundel ‘De Zilveren Vruchtenschaal’. In de geschiedenis van het kind uit de speelgoedwinkel, dat speelgoed stal, omdat het hem werd onthouden en die een verlammende wroeging in zich opsloot, die heel zijn leven vernietigde, omdat de dienstbode van den diefstal wordt beticht. Wij vinden het ook in de geschiedenis van het mannetje uit het ouderdomshuis, dat in de vrijheid komt en zich dan bedrinkt, wij vinden het in het ontstellende verhaal van een karnavalsganger, die wild-verliefd wordt op een gemaskerde vrouw, maar bij het démasque merkt, dat het schone lichaam een geschonden aangezicht droeg. Wel nimmer heeft van Boelaere zo suggestief het conflict tussen lust en werkelijkheid getekend als in deze schets.
* * *
Men kan de aanduidingen vinden tot de grondgedachte, waarvan het scheppend werk van Toussaint van Boelaere is vervuld, in zijne kritische notities. In zijn uitvoerige studie over Karel van de Woestijne schrijft hij, dat die verzen, waar Woestijnes zinnelijkheid zich uitspreekt, mooier en
| |
| |
verhevener zijn, dan die welke zijn ingegeven door zijn mystisch strevend gevoel. Deze waarderingswijze verraadt, hoe in Boelaere's innerlijk besef, de relatie tussen het zinnelijke en verhevene een bizondere plaats inneemt. Deze auteur leeft in eersten aanleg niet uit de idee, maar uit de gewaarwording. Doch het beleven leidt tot een ontmoeting met de onzienlijke kracht van het lot. Hij is Dionysisch van instelling, maar hij geeft ons niet een sensualisme en impressionisme, dat aan zichzelf versterft; al zijn novellen leiden tot de wetenschap, dat dit Dionysische slechts een levensaspect is, dat mede door de algemene tragiek van het leven wordt bepaald. De lust-uitviering leidt telkens weer tot een breuk.
Toussaint van Boelaere is wel een zeer bizonder woord-kunstenaar. Dit overal overwogen, exotische proza behoort niet meer aan den tijd van nu. Het is vaak te omslachtig, te moede gestaard op de beschrijving. Het behoort echter tot de meest feilloze exponenten van den tijd, die het heeft voortgebracht, de hoogteperiode van ‘de Nieuwe Gids’ en van ‘Van Nu en Straks’. De stylering van Boelaere's verhalen is merkwaardig door haar paradoxaal karakter. De schrijver is omslachtig, zwierig, hij schikt zijn stijl voortdurend op met vreemde woorden, die de rijke cultuurkennis verraden waarover hij beschikt. Maar ondanks deze wijdlopigheid weet hij het dramatisch beeld ten slotte duidelijk af te ronden in onze herinnering. Eenzelfde paradoxale verhouding bestaat er tussen de uiterste subjectiviteit zijner in het woord verstolde genietingen en de rustige objectiviteit, waarmee dit genietend proza (als door slechts een toeschouwer) wordt voorgedragen.
* * *
Van Boelaere's kritisch-essayistisch proza bevindt zich op het niveau van zijn scheppend werk en handhaaft van dit scheppend werk het karakter. Ook hier een tasten en toetsen, een genietend beschouwen. Ook hier de stilistische paradox, die zijn novellen vertonen. Want deze kritische beschouwingen, vooral over Vlaamse auteurs, kenmerken zich aan de ene zijde door een zekere omslachtigheid van zegging, waarbij persoonlijke herinneringen aan kunstenaars de beschouwing vaak onderbreken. Maar dit verhindert den schrijver niet in zijn duidelijke, synthetische karakteristiek. Het lijkt alles omsluierd en aan luimen van den auteur ontsproten, maar het resultaat is altijd, dat wij
| |
| |
een klaar en samenvattend beeld voor oogen krijgen van de literatuur zijner belangstelling.
* * *
Door Toussaint van Boelaere als een singulier schrijver te kenschetsen, hebben wij aan zijn betekenis voor de letterkunde nog onvoldoende rechtgedaan. Hij is de meest in het geheel der Vlaamse literatuur ‘geïncorporeerde’ van alle Zuid-Nederlandse auteurs. Hij heeft de ontwikkeling der Vlaamse letteren meer dan met zijn belangstelling gevolgd. Hij heeft haar persoonlijk beleefd, zij is door hem heen gegaan. Ieder die in Vlaanderen opkwam, heeft hij gekend, met ieder Vlaams auteur is hij in lotgevallen betrokken geweest. En voor Noord-Nederlandse auteurs, die in Brussel kwamen was hij de eerst gezochte beschermheer. Zij kennen hem als den voornamen lettré en den beminnelijken vriend. Hij had een gracie aan zich, die aan ver verleden tijden herinnerde. En hij droeg ook in zijn persoonlijkheid dezelfde bekoorlijke paradoxaliteit, die zijn werk zo belangwekkend doet zijn. Deze Sinjeur, deze Hidalgo - was de eenvoud zelf. De ouderen zuchten, nu hij is heengegaan: ‘het wordt leeg om ons!’ -
Joannes Versnaeren
|
|