er in onze huidige literatuur genoeg aan te stippen: Teirlinck, Toussaint e.a. bij de ouderen: Daisne, Luc van Brabant e.a. bij de jongeren. Het is trouwens de eerste maal niet, dat Teirlinck den roman in briefvorm aandurft. Dit schijnt voor hem een geliefkoosde oorlogsbezigheid te zijn: in 1914-18 schreef hij samen met Karel Van de Woestijne ‘De leemen Torens’; en thans dit boek!
De anderen zien daarin een verzwakking van den waren, z.g. objectieven roman, omdat aldus de hoofdpersonages-briefschrijvers geen gelijke levenskansen krijgen. Inderdaad, Renier is hier duivel-doetal, terwijl Rolande enkel schim, spook, magnetische pool blijft. Teirlinck verkoos deze formule: zij liet hem toe, een consequente Van Nu en Straks-er te zijn, een impressionnistische ontleder, een virtuoze uitrafelaar van zintuiglijke en onmiddellijke gewaarwordingen. In dit boek geeft hij het drama van Renier en Rolande, het drama van de vlieg en de spin; hij toont ons enkel de vlieg, en zijn boek is als het spinneweb, dat de 1001 stuiptrekkingen registreert van den langzaam uitgezogene. De Spin zelf, alom tegenwoordig, blijft onzichtbaar. Teirlincks procédé doen doorgaan voor enkel virtuoos, gaat niet op. Al kan het niet worden afgestreden dat de roman in briefvorm hier onoverkomelijke moeilijkheden biedt en al zijn een zekere kunstmatigheid en onnatuurlijkheid daarbij niet te vermijden, toch kan het evenmin worden geloochend, dat door die werkwijze Teirlinck een felle, dramatische spanning bereikte.
Teirlincks stads- en land-dualisme valt eveneens niet weg te cijferen; Brussel en het Vlaamsche of Brabantsche platteland blijven hem bestendig en gelijktijdig beïnvloeden. Daar waar bij Timmermans ‘Schemeringen van den Dood’ en ‘Pallieter’ twee verschillende, achtereenvolgende stadia vertegenwoordigen, zijn bij Teirlinck beide aspecten gelijktijdig aanwezig, zoowel in het debuutwerk ‘De wonderbare Wereld’ als in ‘Rolande met de Bles’. Teirlinck schiep een zeker aantal typen, die met Buysse's en Streuvels' romanhelden deel uitmaken van Vlaanderens litterair openluchtmuseum; maar zijn fantasie heeft vooral een bonte reeks burleske en groteske, monsterachtige panopticumfiguren gestalte gegeven. Zijn werk krioelt van een massa hoogst zonderlinge personages. Johan Doxa staat absoluut niet alleen. Van al onze Vlaamsche auteurs heeft Teirlinck het meest voor een musée