Van der Steen's Alcestis-vertaling
Alcestis, Tragedie van Euripides, vertaald door Eric van der Steen. Met een inleiding van Dr J.C. Kamerbeek. C.V. Uitgeverij v.h. C. de Boer, Amsterdam, 1946.
Dat Eric van der Steen zich bij de vertaling van Euripides' Alcestis een groote mate van vrijheid voorbehield ten opzichte van de versmaten, laat zich op goede gronden verdedigen. Dat zijn eigen metrum de vastheid mist van Euripides' verzen vormt evenmin een bezwaar - de onregelmatigheden lossen zich bij het zeggen, tijdens een opvoering (en tenslotte is een tragedie daarvoor geschreven), gemakkelijk op. Maar het derde principe waardoor van der Steen zich, als ik het goed zie, bij de vertaling heeft laten leiden, het streven namelijk naar een zoo eenvoudig mogelijk Nederlandsch, heeft het resultaat van zijn arbeid geen goed gedaan.
Het principe heeft zich in zijn consequenties gewroken. Het is op zichzelf reeds gevaarlijk, omdat de taal der Grieksche tragedies niet eenvoudig is, ook niet eenvoudig bedoeld is (woordkeus, beeldspraak, klankwerking), en omdat het gegeven bijna zonder uitzondering ontleend is aan de wereld van de mythologie, die niet dezelfde is als die van het dagelijksche leven. Met deze sfeer heeft van der Steen geen rekening gehouden. Maar een verdergaand gevolg is geweest, dat de poëzie geheel is verloren gegaan. Het procédé, dat van der Steen toepaste in zijn eigen poëzie, en waarmee hij soms een verrassend effect bereikte (Nederlandsche Liedjes, Gemengde Berichten), mist zijn kracht bij de tragedie, die met een andere spanning is geladen. Van der Steen is in zijn Euripidesvertaling tekort geschoten, omdat hij de dichterlijkheid van Euripides niet verstaat, er niet congeniaal aan is. Zijn talent is gespeend van de muzikaliteit, die Euripides wél bezit; vergelijk bijvoorbeeld de regels 234/37, met hun navrante a- en o-klanken, met de overeenkomstige bij van der Steen! (en in tegenstelling daarmee bij Potter, in de Everyman's Library).
Ook is de vertaling hier en daar onzuiver: 63, 144, 152. En zij is weinig zorgvuldig. In 107 klinkt de vertaling grof, terwijl uit 163 blijkt, dat de uitdrukking in het geheel niet grof is. Banale zinswendingen wisselen af met verdwaalde poëtische restanten (‘oogenbron’ in 184). In 108 hinderen twee leelijke, hardklin-