eenmaal aangevangen lijn kan aan Dr. Gielen niet worden ontzegd: dat - haast tot vervelens toe - wordt betoogd, dat Verwey's oeuvre als een eenheid, tenminste sedert de bundel Aarde, moet worden gezien, ligt logisch in het verlengde van zijn in de aanvangspaginae opgezette betoog. Ik voor mij zou die eenheid niet willen ontkennen, maar had graag wat meer gelezen, dat de gedichten ook afzonderlijk, dus los van wat daarvoor en daarna is geschreven, althans gepubliceerd, als poëzie aanvaardbaar zijn.
De met blijkbare instemming geciteerde meening van Vestdijk, dat poëzie niet anders zijn zou dan ‘geisoleerd proza’ behoort eveneens logisch tot Gielens stramien, evenals de, van een zorgvuldige telling getuigende opsomming van aantallen sonnetten, kwatrijnen, octaven, septijnen en verschillende rijmschema's. Alles heel belangwekkend, maar nèt niet overtuigend, wijl blijvende aan de buitenkant van het gedicht.
Dr. Gielen schrijft, te oordeelen naar het opschrift van het tweede hoofdstuk zijner brochure, 32 bladzijden lang over het wijsgeerig dichterschap. Ik ben van meening dat hij meer gehandeld heeft over een dichterlijke wijsbegeerte. Daar zou niets op tegen zijn, indien hij zich niet tot taak had gesteld om ons den dichter Verwey naderbij te brengen.
*
Op bladzijde 9 geeft Binnendijk als zijn doel aan, den lezer ‘in te leiden tot het probleem van het dichterschap in zijn betrekking tot den aard van de poëzie als taalvorm, en tevens en vooral tot de dichtkunst van Boutens en de typisch boventijdelijke strekking zijner poëzie’.
Bij het ontwaren van zulk een doelomschrijving is men geneigd eens extra goed te gaan zitten en na de herlezing ervan zich gerust te wagen aan wat volgt. Men lette eens op de vertrouwenwekkende volgorde: het probleem van het dichterschap - poëzie als taalvorm - de dichtkunst van Boutens en... de boventijdelijke strekking zijner poëzie.
Dit getuigt allerminst van een voorbij zien aan de op zich zelf staande waarde der dichtkunst en het getuigt evenmin van een in zich zelf opgesloten aestheticisme. Van de schoonheid uit zal de plaats van het dichterschap worden bepaald. Het is moeilijk hiertegen iets in te brengen.
Wie zoo voortreffelijk zijn punt van uitgang kiest, lost als