pris’ die mij te nadrukkelijk de partisanenstem deed horen ten voordele van ‘La France Laïque’. Monsieur le Curé heeft nu eenmaal hier te lande een renommée die (te recht of ten onrechte) in brede kringen even smoezeligzwart is als zijn toog. En waar Bory ons de overtuiging onweerstaanbaar opdringt dat al zijn dorpelingen vertegenwoordigers zijn van de Europeese geest tijdens de bezetting, kunnen wij zijn Curé Varèmes niet zo maar voetstoots accepteren. Mocht hij waarlijk willen hebben generaliseren, dan wordt hier m.i. groot onrecht gepleegd aan de vergeten zwartrokken die het leven lieten in het een of ander verdelgingskamp. Bory's opvattingen zijn bovendien al te zwart en al te wit, sluiten elke nuance uit, en doen mij denken aan de onuitroeibare wild-west-films met hun driehoek: heldmeisje-schurk. Vooral de scène tijdens de Zondagsmis, hoe handig opgezet ook, gaat er niet in. Even later bovendien verslapt de kracht in Bory's gebalde vuist en verliest hij zich geruime tijd in een doceren, dat de handeling aanzienlijk remt. Hier krijg ik ook de indruk dat het toekennen van de Prix Goncourt 1946 mede te danken is aan het onderwerp, een alleszins begrijpelijke omstandigheid, want Bory's pen, snellend over de voetangels en klemmen van zijn stoutmoedige onderneming, gevoelig, poëtisch vaak, weet toch maar te bewerken, dat wij de trommelvlies verscheurende dialogen als noodzakelijk kwaad op de koop toenemen. Het is vooral die pen, die handige, die lenige, die bliksemsnelle, soms zeilend van vervoering over een tint in de hemel, een vonk in een glas, een geluid, een geur: b.v. ‘La prairie, étendue en pente douce, sur le dos, le ventre à peine bombant, prenait son bain de soleil.’ ‘Le crépitement faiblit, et brusquement, avec l'éclatement d'un coup de poign géant la toile d'un énorme tambour, la flamme se cabra, comme un cheval,
les rein souples, fuyant, la crinière noire.’ En bladzijde na bladzijde vinden wij dit telkens: blinkende bloemen in het woekerende onkruid van de dialogen. Al onze zintuigen geraken op hun qui-vive om te vangen wat er zeker verborgen is in volgende regelen: iets voor het gehoor, de smaak, het gezicht, voor de reuk. Dit boek leeft bij de gratie van de stijl, waardoor wij de vermoeienis van een zekere overdaad toch graag willen verdragen.
Henk Breuker