Ad Interim. Jaargang 4(1947)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 457] [p. 457] Bruiloft Het orgel grijnslacht met zijn blank en blik gebit en brult het koor uit Lohengrin als een orkaan, die 't schip der kerk doet daav'ren of het zal vergaan, het altaar straalt als Thabor eens zoo goud en wit. Gelijk de Roode Zee staat het publiek gesplitst in eerbied voor den firma- en familienaam, waarrond het gul geschonken, bont Sint Agnesraam bij voorbaat 'n aureool voor het hiernamaals flitst. Een d'Hondecoeter waardig schrijdt de bruiloftstoet - kalkoensche hanen, pauwen, slechts één witte zwaan en zilv'ren parelhoenders rond en welgedaan - zijn God en eigen glorie statig tegemoet. Zacht knielt het paar op kwartjesstoelen met fluweel en voelt zich, zoo 't behoort, nerveus en aangedaan. Door wolken wierook waden de drie Heeren aan als hemelingen op een Middeleeuwsch paneel. ‘Waarom zijn bruigoms zwart en bruiden altijd wit?’ vraagt schalks een bakvisch aan haar levenswijze oom. Hij ziet haar blooten hals - een schotel dikke room - en spot: ‘Omdat de kuischheid in de kleeren zit.’ Bij 't aandoen van den ring, het zinnebeeld van trouw, doorvlaagt een laatste twijfel heet den bruidegom: zal nu tot in de dorheid van zijn ouderdom geen and're meer voor hem bestaan dan déze vrouw? En in haar sluier als een vlinder in het net trilt van emotie en wellicht geluk de bruid en weet nog niet, hoe zij weldra alleen nog buit natuurgetrouw, doch stijf zal worden opgezet. [pagina 458] [p. 458] Men leerde op het exclusieve pensionaat haar slechts een scrupuleuze ingetogenheid en niet der liefde diepste lust en innigheid van méér dan lijdzaam akker zijn voor kiemend zaad. Vanavond nog na de bedwelming van het feest in 'n vreemde kamer van een ver en vreemd hotel begint de eerste acte van het abel spel: De onbegrepen Bruid en het ontgoocheld Beest. H. van Merlet Vorige Volgende