Ad Interim. Jaargang 4(1947)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 423] [p. 423] Het winterkoninkje De dennen, armelijk en kil, Zij geven teeken meer noch taal; Het wintersch groene licht hangt stil Als in een kathedraal. En 't zangrig suizende gedicht Dat uit hun hooge kruinen sprak, - Den wintermiddag vroor het dicht, Dit laatst welluidend wak. Maar, ergens uit de groene zee, Stijgt, onmiskenbaar vrij en frank, Een fluittoon die van lieverlêe Verrukkelijk wordt van klank. Het leeft zoo onmiskenbaar diep Ten spijt van witten rijp en vorst, Al is 't niet sterker dan 't gepiep Van een verkouden borst. O winterkoninkje in 't hout, Uw lied is als een ijsnaald fijn; Gij hebt toch wel een hart van goud Om zoo subtiel te zijn. Gij zingt een barst in 't winterweer En zoent den ijsgod aan de wang, Al haalt ge uit heel uw keel niet meer Dan een atoom gezang. Een krekel overtreft uw lied En elke vogel uw postuur Maar liever wezen ken ik niet In heel de Godsnatuur. Bertus Aafjes Vorige Volgende