Ad Interim. Jaargang 4(1947)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 353] [p. 353] De minnaar Aan deze bloem heb ik nooit geur bevonden Vóór ik u kende, noch zag ik dat zij, Witter dan sneeuw, in 't midden der kelk ronde, Koolzwarte stamper had: het pad der bij. Aan de appels op het witte bord gelegen Zie ik voor 't eerst de diepgeplante steel, Geheime rune van het stuwend leven, Gesproten door het teeder bloemfluweel. Wanneer, na een storm, droppen als sterren wegen Aan zwarte doornstruik in 't verlaten duin, Kijkt mij daaruit uw oog geheimvol tegen. Iets van uw haar kruift op begroende kruin. Ik proef in het brood de oergrond uwer leden, In 't naakte woord de waarheid van uw zijn. In alles vlamt een oppermachtig heden En lucht is dronkenmakender dan wijn! Jo de Wit Vorige Volgende