Ad Interim. Jaargang 4(1947)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 340] [p. 340] Uit de ‘Amoretti’ van Edmund Spenser XXV Hoe lang houdt dit verstervend leven stand en weet geen eind aan lijdens lange tijd, terwijl het zich verdoet met onverstand en weiflend tussen hoop en vrees verslijt. Nu laat mij sterven, zo ge dapper zijt, betuig u voor het laatst nog eenmaal hard, inplaats van mij te martelen met nijd en machtsvertoon, die prikkels van mijn smart. Doch schuilt er nu nog in uw harde hart te langen lest een zucht om mij t' ontzien, dan zal ik alle leed dat mij benart als zegening met vreugde hulde biên. Verlangen naar verzwaring van de pijn, dat grooter loon in 't eind mijn deel moog' zijn. [pagina 341] [p. 341] XXIX Zie hoe het nukkig nufje met een lonk mijn goed bedoelen minacht vol behagen: en om de lauwerkrans die ik haar schonk mij aanziet voor gekneveld en verslagen. Dat is (denkt zij) de krans die winnaars dragen, door den verwonneling gebracht als prijs, en die de dichters als bekroning vragen om hen te loven op verheven wijs. Maar eeuwig stelt zij wraak voor winst als eis, zo neem' zij mij dan aan als trouw vazal, opdat ik, van mijn kunst een klein bewijs, haar troeven uitbazuine met geschal. Ik zou haar hoofd bekransen met laurier, de wereld daarvren doen van haar getier. H. de Bruin Vorige Volgende