Ironie
Er viel iets te leeren van de bespreking, die een boos roomsch blad uit het noorden aan de slechtheid der ‘Groene’ wijdde, naar aanleiding van Greshoffs boutades over de pornografie. Daar komen we straks van te spreken. Maar eerst dient vastgesteld, dat het bovenbedoeld booze en roomsche blad zijnerzijds ook iets leeren kan. Namelijk wat eigenlijk ironie is. Op dit punt schijnt het blad en velen zijner soortgenooten en nog meerderen zijner lezers, lang niet sterk en geenszins zoo héél ver verwijderd van de meening der kelnerin bij Heine, die geloofde, dat ironie een soort bier was. Allicht gaan die verontwaardigde roomschen zoover niet, maar toch lijkt hun het wezen der Goddelijke Ironie allerminst geopenbaard, anders hadden zij tegen Greshoff en de Groene zoo'n keel niet opgezet.
Laat mij het hun dan nog eens - ik deed het al vaak - verklaren. Overigens zonder veel verwachting, dat het nu lukken zal.
Ironisch dan is die meening,... die men niet geheel meent noch niet meent. Of wel de ernstige uitspraak over iets of iemand, die men zelf betwijfelt, nog eer men uitgesproken heeft. Of wel de twijfel in misleidend positieven vorm. Of wel de opinie, die over derzelver stoutheid verbaast en verontrust, maar dan ook niet geheel verantwoord is. Ofschoon er ook wel vóór te zeggen valt en zij misschien waar zou kunnen zijn. Of niet waar, maar zoo tusschenbeiden. Op dat tusschenbeiden komt het aan. Wie nooit van iets anders dan A of B heeft gehoord, zal doof zijn voor alle tusschentonen, en tegelijk nooit iets van wereld en leven hebben begrepen, van hun samenhang en gestadige ontwikkeling, dewelke nooit alleen en nooit geheel iets bepaalds is. Daarom is de ironie, meer dan wat ook, de uitdrukking des levens, maar men moet er een beetje oor voor hebben en het bierstadium te boven zijn. En ook niet dadelijk met sectarische hatelijkheden komen gooien en het karakter van den tegenstander