Ad Interim. Jaargang 4
(1947)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
derland zooveel soldaten bezat, zoo allemaal in khaki, en met een scheerbekken op het hoofd en zooveel generaals! Vooral dezen waren indrukwekkend, als oude leeuwen, trotsch, grimmig en wantrouwend ten bate van het Vaderland, en erg aftandsch soms. En geheel deze Heldenschaar was zichtbaar treurig vanwege wijlen den Heer Van Heutz, die toch al drie jaar dood was. Zij bewoog zich, wankelend onder haar geweren, over de grachten en kwam maar moeilijk vooruit, terwijl menig jong krijger zijn neus afdroogde en een geeuw verkneep, van smart. Toen kwam wijlen de Generaal zelf. Hij lag niet makkelijk, docht mij, hij lag op een oud kanon. Men had blijkbaar geen netten wagen voor hem kunnen huren, gelijk er hier anders toch genoeg zijn, met fraai gebeeldhouwde zuilen en baldakijnen, als luchtige praalbedden. Nu lag hij zoowaar op een kanon, enkel in een dunne doek, een dundoek. Men zei: dat hoorde zoo, daarvoor was hij een Held, geen Zeemaar een Land dito, dat hij op een nakend kanon vervoerd moest worden, daar, waar anders de loop ligt, enkel met een Vlag en zijn Shako bedekt. Zijn Zwaard lag er ook op, maar zijn Strijdros was al dood, en wellicht zelfs opgegeten. Het was pijnlijk te zien, hoe het kanon schokte op de straatsteenen. De Overledene zal het in zijn kist niet plezierig gehad hebben, maar hij was al drie jaar dood. En men zei trouwens, dat hij er niet in lag. Hij zou niet meer transportabel gebleken zijn, en toen was er maar een Onbekende Soldaat in gelegd. Die heeft men tegenwoordig in voorraad, en het is even goed. Als symbool is het even goed. Voor het Al-gemeene het Bijzonder-gemeene, gemeen allebei. Maar Van Heutz was toch meer dan bijzonder-gemeen, en al dit Krijgsvertoon diende om zulks te staven en hem te verheerlijken, niet als Krijgs- maar als Vrede-held. Vrede, Orde, Welvaart heeft hij aan de volkeren van onzen Oost gebracht, nadat hij ze eerst - tot hun best - had doodgeslagen. Daarom moest hij op een kanon vervoerd en door | |
[pagina 290]
| |
al die soldaten begeleid. En van de Dankbare Oosterlingen had men ook een partijtje laten overkomen - à f 1500 per stuk, heb ik gehoord - en zij waren ook in khaki, om niet af te steken. Zij zagen er inderdaad dankbaar uit en bereid hun leven voor Hem te laten, indien Hij niet al dood geweest ware. Maar toen kwam het mooiste: vier Gala-Maskerade-Koetsen van het Hof. En zij waren rood en blauw en goud. In mijn prilste jeugd had ik ook zoo'n Koetsje, met vier kunstig wippende schimmeltjes bespannen, en wij noemden het den ‘Koningskoes’. Dat er zulke ook nog in werkelijkheid bestonden had ik niet durven denken. Men ziet ze nooit meer, en er moet blijkbaar een Nationale Held begraven worden, om hen aan het daglicht te brengen. In mijn Koets van langgeleden zat een miniatuur Vorstelijk Persoon met een pruikje van vlas. In den heuschen Koets zat ook een Vorstelijk Persoon, onder een vervaarlijken Kolbak, die er Hem ongemakkelijk deed uitzien, en trouwens ook ongemakkelijk zitten. Hij was, schijnt het, in Indisch generaalsuniform, uit beleefdheid jegens den Overledene, wien het overigens niet schelen kon. De verdere inhoud dier ongeloofelijke Staatsie-vehikelen bestond dan uit nòg meer gouden mannen, ‘strijdbaar en vet’, gelijk het Bijbelwoord luidt, allen eveneens Helden, doch nog onbegraven. Terwijl de stoet gesloten werd door het Kapitaal. Dat was in dofzwarte Rouwkoetsen besloten en zelf ook in uiterlijk glansloos, ofschoon van binnen blinkend van schijven. Dat Kapitaal had wijlen den Generaal weer anders liefgehad dan de Oosterling. Hij had het niet eerst hoeven dood te slaan, om het te beweldadigen. Vanzelf was dat gegaan, toen hij overal die Vrede-Orde-en-Welvaart bracht, als een Evangelie. Toen kon het Kapitaal in vrede nakomen en zich veilig ‘interesseeren’, zooals een Kapitaal dat doet. Terwijl er ook geen vreemde Kapers op de Kust waren, nu Orde-Vrede-Welvaart zoo nadrukkelijk | |
[pagina 291]
| |
Hollandsch heetten. Daarom was het Kapitaal Van Heutz nu dankbaar, om die veiligheid en het afhouden van die on-Hollandsche Kapers, die in onzen Oost niets te maken hebben. En daarom zat het nu zwart in dofzwarte koetsen, zoo somber na al die vroolijkheid van het Hof en de Krijgshelden. En toen liep de stoet ten einde, en zei iemand, dat dit het eerste Nederlandsch-fascistische machtsvertoon was. Maar een ander zei, dat het enkel een mal vertoon was. En toen gingen wij allemaal gauw naar huis, want wij hadden honger gekregen van het aankijken van Nederlands Macht en Glorie... Ik wou wel, dat er alle weken zoo een Land-Held sneefde, of tenminste begraven werd met Militaire Eer. Waarom ook niet? Er zijn er genoeg, heb ik gezien, en dood moeten ze toch. Dan had ook de Belastingbetaler nog eens iets aan zijn geld. 1927 |
|