Zoo was de keuze waarheen te gaan een moeilijke en slechts op te lossen door redeneerkundig het karakter der drie bijeenkomsten te beschouwen. Immers, waar men zich voorhield, dat de Honden werden geëxposeerd, terwijl de Vrouwen zichzelven exposeerden (ter illustratie van onrecht) maar de Godsdienstig-Vrijzinnigen God exposeerden in de natuur (of bij Ds De Hartogh in zichzelven) daar viel het den Christen ten slotte toch licht zijne keuze te bepalen op de laatste vermakelijkheid.
Dies wendden wij onze schreden naar het Woud van Bredius en gingen in. Wij gingen in tot wat men meer en meer een ‘tempel van ongekorven hout’ pleegt te noemen en ontwaarden twee rustieke tenten van deugdelijk linnen, de een voor het ‘Bestuur’ en voor de thee, de ander voor de Volksbond (die ‘Matigheid’ eischt, niet ‘Geheelonthouding’: er was trouwens geen vergunning). Wijders een langwerpige doosachtige Predikstoel en een Toilet.
De Predikstoel was echter - gelijk vanzelf spreekt - de voornaamste stoel, waarom zich de algemeene belangstelling samentrok en waarop zich slechts mochten nederzetten, die de geestelijke Nooden der Schare voelden en zich in staat achtten dezelve te bevredigen. Deze uitverkorenen waren vier. Predikers van beroep en roeping, het Zout des Geestes op dezen Natuurlijken Disch. En zij spraken van het godsdienstig gevoel, dat in allen is, al gelooft men het zoo niet; zij spraken er ook van de noodzakelijkheid een Persoonlijkheid te zijn en zich in het godsdienstige niet te laten beduvelen, gelijk ontegenzeggelijk de Roomschen en Orthodoxen doen. Ook moest men niet te gering denken van zichzelf en zijn religieuse prestaties, want het Penningske der Weduwe bleek dan toch maar de meest gewilde Gave in 's Heeren Oog.
Aldus werd - gelijk dit op volksmeetings goede zede is - de Schare gevleid in haar zelfgevoel. Zij konden zich zeggen - en zeiden het ongetwijfeld ook - dat zij geestelijk verre de meerderen waren van calvinistische dompers