Over den cynicus en zijn critici
Daar zijn menschen - laat ons maar individuen zeggen - die alles: idealen, principes, geestdrift, grootsche plannen, letterlijk alles, bespotten, afkeuren, honen. Geef hun het reinste, subliemste, het fijnste en zij zullen het besmeuren. Niets is hun heilig, niets bij hen veilig, zij maken alles kapot.
Dit zijn de zoogenaamde cynicussen, die wel een ziel bezitten, doch slechts een lage. Zoo zij de onsterfelijkheid beerven, wat men hun welstaanshalve niet weigeren kan, zoo zal het toch slechts in de lagere kringen, in de bas fonds zijn en wij, anderen, zullen er geen last van hebben. Overigens zondigen zij uit onwetendheid en zucht tot zelfbehoud, nademaal zij immers honen wat zij niet meegevoelen, niet begrijpen en zich niet voorstellen kunnen, terwijl anderzijds hun persoonlijkheid zich alleen handhaven kan door van zich af te trappen. Wisten zij precies wat zij deden, onderscheidende het goed en het kwaad en bewustelijk het goede verwerpende, zoo waren zij terstond heroïek als de Duivel zelf. Waaruit men ziet hoe moeilijk het is een goed Cynicus te zijn.
Want het dagelijks voorkomende soort is maar van gering gehalte. Het zijn eigenlijk maar pseudo-cynicussen. Zij hebben hunne zielen niet aan den Duivel, maar aan de blague verkocht, in zoover het hun enkel te doen is om aardig gevonden te worden. Daartoe schikken en wringen zij het leven altijd zoo, dat het een grappig aspect vertoont, en wat daar mogelijk achter steekt, daar bekommeren zij zich niet om. Op den duur verdrogen hunne harten en worden zij aartsvervelend, omdat hun grappen bekend raken en zij akelig sentimenteel zijn.
Laat ons daarom, mijne vrienden, zoowel de cynicussen als de pseudo-cynicussen haten, en ons gedragen als de ware Hollander, die slechts spot met de idealen en principes van anderen en de eigene hoog houdt. En droog... als een kruit, dat men niet dagelijks verschieten moet.