menschen waarlijk zuiverder, breeder, humaner?
Leerden zij van anderen meer begrijpen en verdragen en zich zelven beter kennen? Kwam een edele eenvoud de ijdeltuitige pronkerigheid, een rustige hoogheid van denken het bekrompen zwetsen en smalen, een stralende en toch niet grove levensvreugde de calvinistische zuurheid zoowel als de lage en achterbaksche gelegenheidspret vervangen?
Of indien dit te ideëel zij: werd oud-Amsterdam immer schooner onder Rembrandts invloed en ter eere van Rembrandts naam, werd er zelden iets verleelijkt, maar meestal iets vermooid, als men weer een dier statige huizen afbrak, waarlangs hij schreed op zijn schoonheid-droomende gangen door de stad die hij liefhad?
Zie, zoodra men dit alles of maar een klein deel van dit alles kan aantoonen, zal het gepast zijn te spreken van een echte populariteit en waardeering van Rembrandts genie.
Maar jawel, ‘zoo menige Franschman’! zei tante De Harde.
Het leven van het overgroot meerendeel onzer medezielen glijdt langs gansch andere banen en de Kunst, die veelbesprokene Kunst, komt soms waarlijk even om den hoek van de deur kijken,... die dan met een bons voor haar neus wordt dichtgesmakt.
Kunst is in 't algemeen niet, en Rembrandts kunst is zeer zeker niet, van invloed op het dagelijksch leven onzer industrieelen, onzer handelaren, onzer geleerden, militairen, vrijeberoepsmenschen, politici, ambtenaren en wat daar nog meer in de middensferen dagelijks ommegaat onder onze zon. Er was denkelijk een tijd toen het anders was en zoo van ver wil het soms schijnen of toen ook de figuren grooter waren...
Maar thans is het zeker zoo niet en minder dan iemand der oude kunstenaren, heeft, meen ik, Rembrandt invloed op dezen, onzen Hollandschen tijd. Zijn kunst is daartoe te fel, te woest, te rauw of te sober, te eenvoudig, te direct en te weinig gemeenzaam. Ons vaderland moge een ‘schilder-