Ad Interim. Jaargang 4(1947)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 162] [p. 162] Voor de vrije zon Het is zoo stil. 't Is of de wereld luistert aan iets oneindigs naar een verre zee, klotsende in horizon alsof verruischte er 't moment, dat 't roode hart nog klotste mee. 't Is of die zilte stilte zich in 't tikken van een onzichtbren tijd nog meer vergrauwt en in vertraagd geschakel de oogenblikken tot aan den rand van een groot Niets vernauwt. Daar komt een donkere gestalt' gerezen als uit den grond en als geslachteloos. Geen lijnen kracht of gracie in haar wezen, alleen gekleed als een verwelkte roos. En nog een rijst er, nog een...... Met de handen, ja, handen hebben zij voor een gebaar, strijken zij hun absentie van de wanden der wangen uit naar 't winddoorwoelde haar. Ik ben niet meer alleen. Er komt een menigt'. Er schrijden groepen saam. Er wordt bekoord. Schoon zonder licht nog voelen we ons vereenigd, nu wij die stilte hebben aangehoord. Waar zijn de kindren? Laat de kindren komen, nu we onze handen leggen aan elkaar, al scheppend nieuwe en eedler idiomen, en beter willen zijn goed, schoon en waar. Daar splijt het grauw boven de grijze kommen van onze schedels en ons haar ontroerd [pagina 163] [p. 163] voelt mee 't ultime licht, dat opgeklommen langs stilte en zee ons aan den tijd ontvoert. Daar schalt een kreetje en naast muziek aan wiegen bloeit vegetatie weer rond berg en bron de blauwe luchten vol en om te liegen is er geen lust meer vóór de vrije Zon. Pierre Kemp Vorige Volgende