Ad Interim. Jaargang 4(1947)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 76] [p. 76] De luide stilte Maanwegen, meren, middernachtmoerassen, ik zoek de schansen die mij in dit uur versteken kunnen, vestmuren en grachten, de sterke schelp van het verloren lied. Helaas, de wallen met de hooge grassen die ik als kind beklom en met het vuur van negen jaren rennende verliet, zijn afgegraven. Latere geslachten hebben de oude muren neergehaald. Op de gedempte grachten rijden karren en op mijn hart en op de fijne einden van al mijn zinnen. Nergens is het stil. Uit alle deur stijgt het misbaar der narren; door straten rammlen langs metalen lijnen halfglazen kasten; claxons slaan hun schril geschreeuw aan duizend ooren; uit de luchten galmt nog het barsche lied van bommenwerpers over landstreken in ontzetten staat. Volmaakte leugen die mij aan dit leven zoozeer doet hechten dat het nachtlijk vluchten mij nu als waanzin voorkomt, als verraad. Is stilte in de brandendste geruchten niet stiller, is de eenzaamheid niet grooter als men gemeenzaam met de trouwen is, tusschen de treinen en de hemelvloten, in dezen dampkring der benauwenis? Bert Voeten Vorige Volgende