Ad Interim. Jaargang 4(1947)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Stad in schemering Voor G.S. De tram waarin ik zit, rijdt dwars door Amsterdam. Het wordt wat donker en de hoge kam de smalgespitste gevels van de huizen zie ik, telkens als de tram de kromme rug der sluizen beklimt; één wendende ogen-blik een gracht 't godvrezend en behoudziek hart ontsluit. Het is de mésaillance van een oud geslacht: 't eenzelvig droombeeld van een sterk verleden door winkelstraten-zonder-stijl gesneden. 'k Droom: deze straat strekt eindeloos zich uit en eindeloos duurt de rit, voorgoed van mij gescheiden zijn doel en daad. Als snelle witte meeuwen rank zwenkend, zwierend door het ruim van eeuwen zijn mijn gedachten. In het schemerend lichten van mijn herinneren zijn beelden en gezichten haast grijpbaar. Heldere gedachtenketen vormt zich vanzelf tot eeuwig zeker weten. De tram staat stil, gaat verder, 'k heb geen wensen dan in dit wereldje van vreemde mensen te rijden. 'k Voel me in en naast de dingen staan en alles, innig schouwend, langs mij gaan. Maart Mattij Vorige Volgende