Ad Interim. Jaargang 4(1947)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] Zaterdagmiddag in de stad Voor J.C.H. Hoe kan ik toch zo buiten alles staan hoe kan de zon, de maan en het heelal vergaan voor mij, terwijl de mensen om mij heen toch wel behagelijk schijnen en misschien alleen een auto wensen, of meer geld, of wat textiel? Is het dan mogelijk - heb ik-alléén een ziel - Waarom kan ik niet met die anderen praten niets dan opstandig zijn en bijna haten waar mijn verstand toch niets te haten vond? Op 't tegelpad loopt een gevlekte hond zijn huid glanst over slanke gave spieren; zijn dromen dan verwant aan jonge dieren of brandt er vrees ook achter hondenogen? Waarom zijn wolken niet meer ver en bogen van bruggen en torens mij niet hoog genoeg? Waarom zou 'k willen zwijgen als men mij iets vroeg? Waarom raakt mij dat kind in zijn matrozenpak? Het was toch zo gezellig in de Cinéac de koffie is toch goed in het café-met-sfeer waarom, waarom wil ik toch altijd meer en minder? Waarom kan de hand die 'k in mijn zak verborg, niet stil en vreedzaam blijven maar moest een stuk papier tot pulver wrijven; waarom kan ik niet onbewogen naar die vier cafébezoekers kijken, die met steels plezier gewichtig politiek bekletsen samen? Mijn God - die mensen hebben allen namen ze werden allemaal toch eens geboren als ik, ze kregen ogen, net als ik en oren als ik - waarom moet ik alleen beleven de cosmos, in 't gedrongen en gevangen beven [pagina 31] [p. 31] van mijn hart? Hoe kan ik leven en terzijde staan hoe ben ik nog niet verzwolgen, omgekomen en met mijn wankelend heelal vergaan - Is dat alleen door die paar schamele dromen? Maart Mattij Vorige Volgende