Ad Interim. Jaargang 3(1946)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 560] [p. 560] Uit de Rubaiyát van Omar Khayyam 'k Steeg op van d'aard door zeven poorten tot Ik bij de troon kwam in Saturnus' grot; Veel raadsels werden helder onderweg, Maar niet die van de dood en 't mensenlot. Toen vroeg ik hem die achter sluiers wacht, Een lamp om in de aardedonkre nacht Van 't stom heelal mij voor te lichten, maar ‘Een blind Begrijpen, dwaas!’ zei Iemand zacht. Ook d'aarde kon hierop geen antwoord geven, Noch zee, in stromend purper opgeheven, Noch hemel, die, onthuld door eeuwge teeknen, Omsluierd door de scheemring is gebleven. Er was een Deur - 'k vond er geen sleutel bij; Er was een Waas - een dichte sluier zij - Een woordenloze vraag was alles wat Er uitgezegd werd tussen U en Mij. Toen niemand antwoord gaf op mijn Waarom, Dronk ik en deez' armoedige aarden kom Fluisterde, lip aan lip: ‘Nu je nog leeft - Drink! - want van één dood kom je niet weerom.’ 'k Denk dat de kom - zij antwoordde maar even - Toch eens een mens was met een zelfde leven; Haar koude lip, die ik al drinkend kuste, Hoe vele kussen heeft zij reeds gegeven! 'k Herinner mij het marktplein, en terzij Een pottenbakker bonzend met zijn klei; Hetwelk met uiterst zwak gelispel klaagde: ‘Ach zacht wat Broeder, zacht toch wat met mij.’ [pagina 561] [p. 561] Kom vul de kelk! Wat baat of je herhaalt Hoe tijd als water door de handen straalt? De ongeboren dag en 't dood verleden - Vandaag is zoet! Waarom naar hén getaald? Als gij en ik het graf zijn doorgegaan - O lang nog, lang zal d'aarde voortbestaan, Die zich wel evenzeer ons sterven aantrekt, Als zeven zeeën 't vallen van een traan. Moment op 't puin van werelds woeste grond - Moment 't geluk van 't leven aan de mond - De dag verbleekt; de Karavaan reist af Naar Dageraad van 't Niets - Vertrèk tèrstònd! Johan van Schagen Jr. Vorige Volgende