Ad Interim. Jaargang 3(1946)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 531] [p. 531] Droompaard Fantasie bij een doek van Marc Chagall Over de donzen treden der lucht danst de gesluierde klank der fijne hoeven. Op het zachte vel, in de wondre cadans rijden de twee die niets meer behoeven. Zij weten, zij vragen niet: waarheen? vanwaar? Een licht waaiend ruisen doet onmerkbaar vergeten: zij weten alleen nog elkaar. Half omgewend in het ontastbaar fijne roze kleed hoort zij (dichtbij de zijne haar vermiljoenen mond) hoe in haar kleine hand de rode waaier ruisend klanken wuift en vertederd de viool daar tussen schuift een lichtrivier van vreemde ijle tonen die uit de eeuwigheid schijnen te komen. Subtieler dan 't intiem satijnen kozen van kleed en huiv'rend lichaam; zachter dan 't blanke vel en de doorschijnend grijze tint der flanken; ranker dan de geur der rozen hen omhult, ligt om haar middel zijn hand gesloten: milder strelend dan de wind die ver in de oneindigheid begint... Beneden schatert kermis. Fluitjes snerpen schrille deuntjes. Schorre toeters werpen dwarrelend gestotter tussen klankscherven clownsgeschreeuw. Dansende ballonnen verven de hemel oranje tegen paars gekrijs van bliktrompetten, die schrammen kerven in een liefdeslied van zwijmelzoete wijs. De burgers, de mensen, de boeren en de meiden, ieder die te rechte wegen vond [pagina 532] [p. 532] wil draaien en de draaimolen gaat rond. De speelman glimlacht vreemd. Hij meent het lied te horen dat eens het droompaard mende op zijn reis. Hij zoekt de wijs die droom gebiedt en de viool probeert maar vindt haar niet. Zij op wie de velen zich verlaten gaat in de molen rond. Ogen praten; 't lichaam lonkt; in de fleurig pijpende vaart van fladd'rend orgelspel draaien gelaten de koets, de zwanen en het witte paard. Man; vrouw; dromende ogen; vochte mond; de liefde en het wit paard gaan almaar rond... Den speelman viel een geur van weemoed om en de viool begon een vreemde schone wijs. Over de tentjes schoof een schaduw van grijs en roz' en klankwaaiers ruisten langs de zon... Alleen de glimlach van den speelman weet dat het paard dat de velen niet dragen kon op fijner muziek zacht waaiend voorbij reed. K.J. Zandstra Vorige Volgende