Ad Interim. Jaargang 3(1946)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina I] [p. I] [Ad interim, 1946, nummer 12] [pagina 529] [p. 529] Asyl I Schrik Ik schrik wanneer mijn naam weerklinkt. Want zijn beteekenissen zijn verminkt tot gruwelijk geluid en beurt bij bed en bord. Er zijn dingen gebeurd, die niemand achterhaalt, ik ben gevangen tusschen slijmvliezen en kiezen, die langzaam vergaan; een levend graf, dat zal bestaan zoolang dit speeksel zich afscheidt in de mondholte van de tijd. II Ontbijt Ik ga iedere morgen ten gronde aan den ander, een snel bezwijken van nachtelijk zelfbereiken, onder het dom, aandachtig kijken over de boterhamborden. Ik wil alles nog indijken achter gesloten oogen, maar de woorden, die mij bestrijken, storten zich onbewogen binnen die stille koninkrijken en vormen banken van rumoer, waarachter ik niets meer hoor. [pagina 530] [p. 530] III Reglement Verloren eigendom. Ter dood veroordeeld leven. Ik kan alleen met neergeslagen oogen glimlachen en de voorgeschreven woorden prevelen, het hoofd gebogen voor zijne majesteit den derde, wien alle zekerheden werden, die uit mijn hart zijn weggezogen. En met dit lied ga ik me weer te buiten en stel me bloot aan de voltrekking van vonnis en vlam zijner besluiten. Maar een geboorte is niet meer te stuiten, hoe ook de wolf verscheurt het lam. IV Geologie Koude is tusschen ons als een ijstijd, mensch. Gij zijt rotssteen. Ik ben alluvium. Gij zijt wet en staat. Ik verander dagelijks, om eenmaal ergens nieuw land te zijn, buiten de kaart. Gerrit Achterberg Vorige Volgende