Ad Interim. Jaargang 3(1946)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 401] [p. 401] [Wijd gewoel en gewar] Wijd gewoel en gewar, zaal achter zaal. 't Hof in feestlijke praal voor een grootsch onthaal. Doel van hartlooze schimp, laf en wreed gesar, Steeds tot weerwraak gereed, strompelt eenzaam de nar Waar de wellust woedt als een vlammentoorts, Waar de wangunst broedt als verborgen koorts. Hoor 't orkest. Weer een wals. 't Is de schuifeldans. Waagt geen jonkvrouw 't met hem? Gun de nar zijn kans. De verdorven Elvira beraadt zich niet: Koestert vreugde om die drift waar hij immer mee spiedt; Wendt zich af naar zijn zij, zendt een stille wenk: - ‘Droeve dwaas, neem tot aalmoes wat ik u schenk.’ Nauwlijks volgt hij de danswijs. Hij sliert en stampt Als verhongerd gedierte aan zijn prooi geklampt. Heel de menigt stuwt op naar dit schaamteloos paar. Met ontheisterd kleed, met verwilderd haar, Zoekt ze om bijstand in 't rond, ziet slechts haat en spot; Geeft zich nogmaals prijs, kreunt van bang genot. 't Is de worstling der waanzin, 't is 't barsch geweld Van een duivelsche ban. - Mannen, toegesneld, Beuken driest op zijn greep die steeds vaster knelt. Gramschap schuimt uit zijn mond. Beider blik vergrelt. Heesch gehuil. Half geworgd, met verflarde dos, Wringt zijn offer zich hijgend en krimpend los; - Wijkt verdoft naar de kring, tusschen 't machtig tal; Redt zich dwars door 't gedrang. Hoog trompetgeschal. De bezetene vlucht. Bonzend echoot zijn val. Nieuw gevecht, nu reeds ver achter gang en hal. Nog de slag van een luik, nog kort grendelgeknars; Dan de hoon van 't orkest, met zijn statigste marsch. Hendrik de Vries Vorige Volgende