De voor-historische Perk
Een voornaam deel van de taak, die Willem Kloos destijds de zijne achtte was om de nagedachtenis van Jacques Perk te zuiveren van de smetten, die z.i. Vosmaer daar op geworpen had door den jongen Perk uit zijn brieven en vroege verzen te schetsen als een jongeman van de wereld, die in oppervlakkige dingen belang stelde en die in te veel opzichten geleek op alle andere jongelieden van goeden huize uit dien tijd.
Willem Kloos, een eenzelvige jongen destijds, verkoos in hem het wonder te zien, dat de eerste openbaring bracht van het schoonheidsideaal der tachtiger jaren. Koppig had hij zijn tirannie over den even ouderen H.B.S. kameraad doen gelden, tot wanhoop zoo nu en dan van Tante Betsy, de begaafde publiciste, die van het neefje op haar wijze een afgod had gemaakt en die ‘voor haar aangezicht’ geen andere goden duldde.
Tegen een onverzettelijk man als Kloos viel niet te strijden. Hij maakte van Perk een jongen Dante, een jongen Petrarca en hij heeft in de uitgave der Gedichten, die in samenwerking met Carel Vosmaer, den ouderen litterator wiens belangstelling eenige graden minder was, uiteindelijk tot stand kwam, geen verzen toegelaten, die in strijd schenen te zijn met het vooropgesteld ideaal.
Wij hebben van Perk dus alleen de gedichten, waarin hij als de vroegrijpe maar daarom niet minder evenwichtige liefdesdichter verschijnt, plechtig min of meer, onberispelijk in sonnetvorm of in Shelley's beroemde maat, die hij onnavolgbaar in het Nederlandsch introduceerde:
I am the daughter of earth and water,
And the nursling of the sky;
I pass through the pores of the ocean and shores;
I change, but I cannot die.