Ad Interim. Jaargang 3
(1946)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 231]
| |
Kanttekening bij S. Vestdijk's artikel ‘De boosaardige verleider’In een boeiend en belangwekkend essay in het Januari-nummer van ‘Ad Interim’ gaat S. Vestdijk de litteraire ontwikkeling na van de Don Juan-figuur. Hij komt tot de conclusie, dat met en na Byron een ommekeer heeft plaats gehad in de waardering van deze verschijning. Don Juan is dan niet meer de misschien wat lichtzinnige, maar toch gul- en goedhartige, innemende verleider, maar de onbevredigde, de aan wereldpijn en mensenafkeer lijdende, die zijn ontevredenheid door als verleider, zelfs ‘boosaardig verleider’ op te treden, tijdelijk tracht te boven te komen. Ligt deze ontwikkeling niet daaraan, dat met de 19de eeuw de Germaans-Slavische litteratuur de leiding overneemt van de Romaanse, als vertegenwoordigd door Spanje en Italië? Frankrijk staat daartussen als intermédiair. De Don Juan is een Spaanse creatie en hoort eigenlijk bij de Germaanse volken als zodanig niet thuis. Het Caïn-, Manfred-, Don Juantype van Byron komt ervoor in de plaats, maar dekt het geenszins. Het is dan ook niet een in geschiedenis of volksleven aanwijsbaar type, dit onbevredigend-romantische, maar een litterair zelfportret. Dat dit een ander is, ook nu nog, dan de Don Juan-figuur van de Italiaans-Spaanse landen, blijkt o.m. uit wat Ortéga y GassetGa naar voetnoot*) over Don Juan schrijft: ‘De ware vreugde van een Don Juan is het telkens opnieuw getuige zijn van het wonderbaarlijke tafereel der gehele verandering van de vrouw, van dit aangrijpende ogenblik waarin de larve terwille van den man tot vlinder wordt. Heeft deze verandering plaats gehad, dan verstart het gelaat van Don Juan wederom. Hij laat de vlinder haar pas ontvouwde vleugels verschroeien in de zon, en richt zich naar een andere ingesponnen larve.’ | |
[pagina 232]
| |
Dit is het echte Don Juan-type, en niet het verbetene van Vestdijk. Dat een Westers dichter van de laatste eeuw dit type niet meer heeft uitgebeeld, heeft twee redenen. De eerste is, dat de letterkunde van de laatste eeuw heeft geleefd van zelfonderzoek, zelfbeschouwing, en daarvan leidt het leven als Don Juan àf: het heeft het te druk met de vrouwen, het leidt niet tot zelfanalyse en zelfverdieping. Dit houdt in, dat bij dichters niet de bovenomschreven beleving - het tot vlinder worden van de pop, die de vrouw (de Romaanse, goed bewaakte en innerlijk hartstochtelijke!) tot dan toe is, - het voornaamste is, maar hun eigen liefde-beleving, de erotische roes, voorzover die de scheppingsroes stimuleert. De gedachtenwisseling, tussen Stuiveling en Nijhoff ontstaan, naar aanleiding van de uitgave van de eerste van de brieven, die Jacques Perk richtte aan Joanna Blankert,Ga naar voetnoot*) geeft hiervan een goed Nederlands voorbeeld. Jacques Perk heeft Joanna Blankert liefgehad, concludeert Stuiveling eruit. Nijhoff ontkent dit. Joanna was de Beatrice van Perk, zoals voordien Mathilde het was; Jacques Perk beleefde aan haar het geluk van zijn liefde en de uibeelding daarvan in verzen. Misschien was het heel wijs van Joanna dit te doorzien, en deze dichterliefde niet met een vrouwenliefde te beantwoorden. Of Jacques Perk haar ook als man heeft liefgehad, weten wij niet en het doet er niet toe. In ieder geval was Jacques Perk geen Don Juan, en het betoog van Vestdijk heeft mij niet overtuigd, dat die van Byron en lateren het waren. In de tweede plaats was en is de Don Juan een pracht van een toneelfiguur, en het toneel, het litteraire drama althans, is in de laatste 150 jaar zozeer verdrongen door de roman en de lyriek, dat ook Don Juan van het toneel verdween. Wie deze verleider nog eens, en in ons Nederland ten tonele heeft doen verschijnen is J.A. Simons-Mees geweest. Haar ‘De veroveraar’, ‘Atie's Huwelijk’ en | |
[pagina 233]
| |
‘Zijn evenbeeld’ houden zich met het Don Juan-probleem bezig. Voor de eerste maal van de kant van de vrouw, als men Sara Burgerhart uitzondert. Zeker is dus, dat er twee type's naast elkaar bestaan: de oude Don Juan en de ‘boosaardige verleider’, die in de burgerlijke werkelijkheid zijn culminatiepunt heeft beleefd in... een Landru, de ordinaire misdadiger; in de litteratuur als de psychopaath.
Mea Mees-Verweij |
|