| |
| |
| |
Hart en ziel
Geef niet uw ziel, maar wel uw hart geheel
Aan die u 't allerliefste is op aarde;
Dan schenkt het leven u zijn schoonste waarden,
Hoort gij Gods vogelen jubelen in 't struweel
Als op den eersten dag, ziet gij 't gespeel
Der eerste golven, want wat u bezwaarde,
Valt van u af, als gij de liefste op aarde
Geeft, wat gij moogt en moet: uw hart geheel.
Wanneer het tijd is, als uw haren wuiven,
Uw lippen zijn vaneen, uw adem geurt,
Uw handen zijn electrisch en gij neurt
En ziet verrukt, hoe wild de golven kruiven
De branding langs, ge hoort de paarden snuiven,
De tortelduiven kirren en 't gebeurt,
Dat ge aarzelt, tot de regenboog verkleurt,
Dan zal een zwarte schaduw langs u schuiven.
Geen mensch, levend of dood mag u weerhouden,
Te gaan, wanneer de liefste u noodig heeft,
Als door een noodlotsslag de aarde beeft,
Als wind en regen teisteren de wouden,
Ge gaat! wanneer met macht of eer of goud en
Gewin men u verlokken wil, ge zweeft
Dien afgrond over naar die voor u heeft,
Wat niemand heeft en die gij wilt behouden.
Want hebt ge elkaar niet noodig als de rozen
De dauw, de warmte en 't licht, om te bestaan?
Om levend door het leven heen te gaan,
Doorgloeid van goedheid, die verbrandt het booze?
Laat dan uw oogen blinke' uw wangen blozen,
Laat niemands hart tusschen uw harten slaan,
Vlei twijfelloos u dicht en dichter aan
Dat hart, dat door uw ziel werd uitgekozen.
| |
| |
Als nevel heerscht en uw geluk wil wijken
- Bij zulk naargeestig licht lijkt alles grauw,
De grijze eenhoorn drijft u in het nauw,
Gij kunt niet goed meer in de verte kijken,
Een klamme mist komt langs uw voorhoofd strijken,
De groote beer dreigt met zijn groote klauw -,
Bedenk dan: morgen is de lucht weer blauw
En kan de boom weer met zijn bloesem prijken.
Merk, hoe op aarde alles zich verschuift:
Uit woelige wateren verrijzen dijken,
Fijn-groene wieren groeien uit het slijk, en
Het graan, dat nu nog met zijn aren wuift,
Ligt morgen in de schuur, het duin verstuift,
De bliksem treft de hooge sterke eiken,
In eeuwige mist verzinken koninkrijken,
Want alles wisselt, wentelt, stroomt en schuift;
Maar liefde is 't wisselend vuur, dat nimmer dooft:
Zij staat weer op, wanneer zij is gestorven,
Stoot van zich af, wat aan haar wordt bedorven,
Zet nieuwe loten, waar zij wordt beroofd;
En gij, die liefhebt en in haar gelooft,
Zult zijn als bijen, die - daags moegezworven -
Rust vinden - als de zon daalt - in hun korven:
De nacht heeft nooit haar veiligheid geroofd.
O rust, die door de liefde stroomen gaat,
Als zij de ziel tot woonstee heeft verkoren,
Gevestigd in wat nimmer gaat verloren:
Hemelsche korf met God'lijke honingraat.
O luister naar wat dan zich hooren laat:
Het lied uit zuivren heimweedroom geboren;
Uw hart klopt voor de liefste als nooit te voren,
De harpen ruischen en de cimbel slaat.
| |
| |
Geef niet uw ziel, maar wel uw hart geheel
Aan die u 't allerliefste is op aarde,
Dan schenkt het leven u zijn schoonste waarden,
Hoort gij de vogelen jubelen in 't struweel
Als op den eersten dag, ziet gij 't gespeel
Der eerste golven, want wat u bezwaarde,
Valt van u af als gij de liefste op aarde
Geeft, wat gij moogt en moet: uw hart geheel.
|
|