Ad Interim. Jaargang 3(1946)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 171] [p. 171] Godsdienstoefening Dominee heeft het gebed gezegd; nu moeten mijn oogen weer open, maar mijn handen willen nog niet uit elkaar dus laat ik ze maar. Mijn buurvrouw neemt haar gezangboek ter hand, opdringerig houdt zij het aan mijn kant omdat zij gezien heeft, dat ik er geen heb. Een zakje hangt rinkelend voor mijn gezicht, wordt dan met een ruk weer verder getild. De stok raakt mijn hoed, die zit nu scheef - waarom ik dat dubbeltje ook niet geef? Ik moest er mijn tasch voor open maken, mijn handen moesten ervoor uit hun houding raken. Ik heb ze vergeten die offers in geld, ik heb duizend andere soorten geteld - dat hij mij verliet - dat was er ook een. Het orgel zeurt langzaam en wacht tot de zakjes aan de wand zijn gebracht. Dan, luidkeels, de monden wijd open, is er een loflied losgebroken. De dominee achter in de preekstoel gezeten, kijkt rond met een koele nuchtere blik. Dan zie ik het raam waar de regen op zit, daar achter de lucht, die is ijskoud wit. ... toen heeft hij ook zoo voor mij gestaan met een nuchtere blik achter brillerand, het tuinpad en het hekje waren wit naderhand want het sneeuwde toen hij is weggegaan. Nu is de dominee opgestaan en scharrelt met blaadjes en boeken: hij vindt niet zoo gauw wat hij lezen wou - zoo heb ik ook loopen zoeken. En wijs komen de woorden dan uit zijn mond. Ieder luistert - is het lied dan voorgoed verstomd? Wat kunnen de menschen dat toch gauw: in een oogwenk een wereld met een andere verruilen - daar weet ik vanaf - en ineens moet ik huilen. Caroline Kleijn Vorige Volgende