Ad Interim. Jaargang 3(1946)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 165] [p. 165] Nieltje voor het bad Een satyr, maar een die het water vreest Als zure druiven of verschaalde wijn; Zijn kinderteen rilt reeds bij de gedachte Aan al wat komen gaat, wat komen moet, Binnen de kreeftschaar van zijn moeders armen. De tinnen teil is een boosaardig oog. Krijten. Wat baat het? En het is te vroeg Reeds nu te trachten om de straf der goden Door rouwbeklag een weinig in te korten. Traineeren? Met zijn plompe kinderteen Zoent hij het water; zelfs zijn hoofdkruin rimpelt. Maar plots'ling heeft de kreeftschaar hem gegrepen; De faun duikt onder als een blatend schaap, En gorgelt na in het opbruisend bad; Zijn huid wordt purper als een rozenblad. Daphne in het bad Een boerse nymph, die in de tinnen vijver Rondploetert met zo'n onverdroten ijver, Als werd zij als de landelijkste maagd Door den heer koning van de streek gevraagd, En wil zij nu haar minste smet afwissen. Tussen de biezen en de plompe lissen. [pagina 166] [p. 166] Iris na het bad Stromend goud haar als van een waternymph, Die rechtop op een brok bazalt gezeten, Zich zit te warmen in de zomergloed, - Zo zit, een vrucht van roze kindervlees, Iris het haar aan het haardvuur te drogen, Totdat het blond en wijduit is gaan staan; En door het hangend goud heen zien de ogen Blauw en afwezig naar de vlam van 't vuur, Nog lege nesten, wachtend op de broed Der lat're dromen. Bertus Aafjes Uit ‘De lyrische Schoolmeester’. Vorige Volgende